67
Mijne ambulance maakte in al dien tijd mee 28 marschen en 11
gevechten.
Het personeel hield zich betrekkelijk goedvan mijn 8 man hospi-
taalpersoneel had ik er nog 6 present.
In het bijzonder dienen vermeldde sergeant-ziekenvader Peppink,
de oppasser Ursipuni en de Inlandsche handlanger Sotroeno.
Peppink (1) bleef altijd bedaard; ik kon op hem ten volste vertrou
wen. Heeft hij als dienstdoend fourier uitstekend voor de voeding
van hospitaalpersoneel en koelies gezorgd, in het meest hevige vuur
was hij de meest omzichtige, bedaarde ziekenvader.
Ursipuni was eveneens altijd flink bij de hand en een geschikt
verband meester.
De behandeling der zieken bij de colonne kon uit den aard der
zaak niet volkomen zijn; geregelde rapporten waren niet te maken!
In de IY Moekims werd nog al dikwijls uitgerukt van af 6 uur
in den morgen en had ik des middags vaak ongeveer 100 zieken.
Het gebrek aan tandoes was het grootst op de aawahs van Daroe
door gebrek adn draagkrachten moest ik eens alle goederen en vivres
van de ambulance achterlaten.
Melk en wijn hebben uitstekende diensten gedaan, alleen viel het
transport der groote, zware kisten dikwerf zeer moeielijk; van de
zendingen van het Roode kruis bleef veel onderweg, wat zijn doel
bereikte, werd in den zin der gevers aangewend.
De cholera heeft mijne ambulance steeds gevolgd, daags gemiddeld
1 tot 4 gevallen, de lijders werden steeds in eigen sprei getrans
porteerd en op eene afgezonderde plaats geneeskundig behandeld.
Luisteren wij thans eens naar des dokters collega, die op 26
December 1875 de middencolonne volgde.
Ik had den eersten dag, door de sawah trekkende tot aan de
knieën in den modder, de colonne te volgenreeds spoedig kwam er een
gekwetste, fuselier Hanekamp, met een doodelijk schot door den buik.
Bij kampong Aroe kwam ik juist bijtijds, om de gewonden in
behandeling te nemen.
(1) "Werd ridder van de Militaire Willemsorde,