91
de werving voor het Indische leger in het buitenland, zoo door de
publieke opinie als door de buitenlandsche gouvernementen, meer en
meer tegengewerkt. Men denke, onder het ministerie van Baron van
Goltstein, aan het incident Henny-Steck in 1876. Reeds in 1877
werd in Frankrijk de dienstneming in het buitenland zeer bemoeiljjkt
en wanneer het aantal vreemdelingen onder de suppletietroepen
merkbaar afneemt, moet dit voor een groot deel aan het feit
worden toegeschreven, dat bij hunne aanwerving meer en meer
rekening moet worden gehouden met de bedenkingen, die buitenlands
rijzen tegen het aangaan van eene dienstverbintenis bij eene vreemde
krijgsmacht (1). Er zal een tijd komen, dat men naar middelen zal
moeten omzien, om de gewilde vreemdelingen, die men niet meer in
voldoend aantal kan krijgen, door Nederlanders te vervangen. Met
hetzelfde geld zal de Minister van Oorlog ze gemakkelijker bij elkander
kunnen krijgen dan de Minister van Koloniën, omdat eerstgenoemde
aan het hoofd van een leger staat met instellingen.
Vooral bij uitbreiding van het leger in Indië zal men op versterking
van het Nederlandsch element moeten rekenen. Ieder Nederlandsch
staatsman moet weten, dat zijn land verplicht is, in de Koloniën eene
betrekkelijk sterke krijgsmacht te onderhouden en dat de behoefte
aan eene sterke krijgsmacht aldaar van jaar tot jaar zal toenemen;
maar als men overweegt, welke moeite, welke inspanning en welke
opofferingen het den Minister van Koloniën gekost heeft en nog kost
om in de personeele behoeften van het Indische leger te voorzien (2),
is de vraag alleszins gewettigd, of de tijd niet aangebroken is, te
onderzoeken op welke wijze van de dienstplichtigen te land tot
tijdelijke versterking van het leger in Indië zou kunnen worden
gebruik gemaakt bij onvoldoende aanvulling van dat leger met vrij
willigers. Het Indische leger komt daardoor in zulk een nauw
verband met het Nederlandsche, dat het voor beider belangen beter
is, wanneer zij onder denzelfden Minister staan.
Legeruitbreiding is voor Indië een eisch van jaren. De Minister
(1) Koloniaal Verslag 1884.
(2) Weitzel, De beteekeniB en de geflohiedenia onzer grondwettige voorsohriften
aangaande de landsverdedigirg zoowel met betrekking tot Nederland als tot zjjne
overzeesche bezittingen.