94 tweede luitenant der cavalerie, bijna dit wapen vermoord had, door een ontwerp op te maken tot reductie van dat wapen tot 2, zegge twee eskadrons voor geheel Indië, dat bijna door den Minister van Koloniën was aangenomen, terwijl in 1846 eene cavalerie van 1300 man in Indië noodig werd geacht; dat in 1873 bij het Minis terie van Koloniën eene organisatie voor den Generalen Staf in Indië werd gemaakt, waarbij de Commandant van het leger belast werd met de betrekking van Chef van dien Staf; dat de formatie van het Indische leger van 1882 bij dat Ministerie is uitgewerkt door een majoor der militaire administratie van het leger in Indië; dat de tegen woordige formatie der veldbataljons in 1891 en 1892 door een genie officier bij dat Ministerie is samengesteld. Tegenover deze feiten, die met vele andere vermeerderd kun nen worden, mag men gerust zeggen, dat in de vorming en aanvul ling van een leger door en bij het Ministerie van Koloniën eene groote organieke fout schuilt. Deze fout is ook telkens gebleken bij het oorlogsbeleid in Indië. Reeds in 1861 schreef de Minister van Kolo niën: „De ondervinding der laatste dertig jaren getuigt, dat het hoe langer zoo moeijelijker wordt, strijd te voeren tegen de Indische volken. De kracht van hunnen tegenstand neemt toe en niet altijd zijn wij in staat, terstond eene indrukwekkende magt in het veld te brengen". (1) In de laatste vijf en twintig jaren behoeft men voor de waarheid dezer bewering slechts te wijzen op Atjeh, Flores en Lombok. Tweemalen heeft na 1873 de Minister van Oorlog zich bemoeid met het Indisch oorlogsbeleid. Beide keeren betrof het Atjeh. De Minister de Roo van Alderwerelt was voor de offensieve optreding, de Minister Weitzel voor het stelsel van concentratie. Niemand zal het wraken, dat in zake dit oorlogsbeleid een militair mag gehoord worden, wiens stem niet het zwijgen kan worden opgelegd door den Gouverneur-Generaal (zooals Mr. J. Loudon den generaal Whitton, Commandant van het Indische leger, in 1873 in eene buitengewone vergadering van den Raad van Indië deed) of den Minister van Koloniën; maar een Minister van Oorlog kan in het Indisch oorlogsbeleid alleen met gezag zijne stem doen hooren, wanneer hij op de hoogte daarvan i3 en dit wordt (1) Cornets de Groot, Over het beheer onzer Koloniën.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 111