95
hij slechts door hem verantwoordelijk te stellen voor den toestand van
het Indische leger.
Wanneer men op den treurigen toestand der marine in Indië let
bij het uitbreken van den Atjehscheu oorlog (waarvoor niemand anders
dan de Minister van Marine verantwoordelijk kan worden gesteld) dan
wil ik niet beweren, dat de toestand van het leger in Indië zooveel
beter zou zijn geweest dan die in 1873 was, wanneer het onder den
Minister van Oorlog had gestaan; maar wel mag men van de ervaring,
de kunde en de middelen van een Minister van Oorlog hebben verwacht,
dat hijmet zijn militair verstand, zou hebben begrepen, dat, zoolang
de Atjehers in hun strijd nog niet den indruk hebben opgedaan, dat de
Nederlandsche soldaten onweerstaanbaar zijn, zoolang de kafirverach-
ting nog niet door voldoende gevoelige lessen binnen zekere perkeu
was teruggedrongen, het stelsel van bevrediging, dat in Atjeh onder
den Generaal van der Heijden werd toegepast, nooit door dat onder
den Gouverneur Pruijs van der Hoeven en allerminst door het stelsel
van concentratie (Augustus 1884—Augustus 1893) gevolgd had mogen
worden. Yoor de millioenen, die na het vertrek van Generaal van
der Heijden voor de pacificatie van Atjeh vermorst zijn, had een ener
giek Minister van Oorlog, gesteund door zijn bekwameu staf, eene
tijdelijke versterking van het leger in Indië weten te scheppen, om
daarmede een einde aan den oorlog temaken Na de Niseroquaestie
is het voor ons prestige noodig, dat wij daarmede niet lang meer
wachten. Geen „einde" daaraan te maken door Groot-Atjeh op een
paar punten na te ontruimen, doch door den oorlog, dien wij hebben
aangevangen, behoorlijk met de ons ten dienste staande middelen
(en deze zijn nog altijd te vinden, indien wij ze maar willen gebruiken)
te laten uitvechten. Op deze wijze hebben we overal elders in Indië
tot 1873 gehandeld.
Intusschen is het door dezen langdurigen oorlog met onze militaire
kracht in Indië niet te best gesteld, zonder eene andere uitdrukking
te gebruiken. Vooral is dit het geval, indien we op dit oogenblik,
onverhoopt, met eene buitenlandsche mogendheid in conflict mochten
komen. Nu zijn er altijd staatslieden geweest, die ons, wat onze
verdedigbaarheid in Indië betreft, gerust hebben willen stellen, doch
we doen altijd beter, het gevaar dat ons in onze Koloniën blijft duchten,