96 niet te licht te tellen. In 1870 dacht de Tweede Kamer der Staten- Generaal, dat de Minister van Koloniën E. de Waal een loopje met haar nam, toen hij haar mededeelde, dat eene liberale handelspolitiek voor de Koloniën het meest bijdroeg om deze voor ons te behouden. Later, in 1876, bleek het, dat deze staatsman nog wat meer voor dat behoud eischte dan eene vrjjzinnige handelswetgeving. De meening, nu en dan, na 1869 in de Staten-Generaal geuit, dat het behoud van de Koloniën in Nederland met of zonder de wapens beslist wordt, heeft in hem in 1870 een weisprekenden bestrijder gevonden Intus- schen werd niets afdoende gedaan voor de verdediging van Nederlandsch- Indië tegen een buitenlandschen vijand sedert laatstgenoemd jaar. Bij het Ministerie van Koloniën gold eerst de theorie, dat we van al de groote mogendheden eigenlijk alleen met Engeland rekening te houden hadden, doch dat deze machtige nabuur onze natuurlijke bondgenoot was, wiens belang medebrengt, dat onze Koloniën niet in handen eener andere groote mogendheid overgaan, en die zelf Nederlandsch-Indië niet begeert, omdat „langdurige ervaring hem geleerd heeft onnoodige uitbreiding van overzeesch gebied te vermijden." Met het oog daarop beweerde de generaal Weitzel in 1880, dat onze positie in Oost-Indië „in de laatste jaren belangrijk sterker" was geworden. Een vroeger gezaghebbend orgaan der liberale partij het „Tijdschrift voOr Ned.- Indië" hield in 1879 „de onderstelling van aanvallen van wege Europeesche mededingers voor eene ongerijmdheid." De buitenland- sclie vijand had „uitgediend" en „behoort tot de oude mythen der koloniale politiek," zoodat hij „gerust als zoodanig in een onzer musea opgeborgen" kan worden. O sancta simplicitasIn 1880 ver klaarde de Minister van Koloniën Baron van Goltstein in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, dat hij „van al die plannen" ter „verdedi ging tegen een mogelijken Europeeschen inval" in Indië „geen wezen lijk heil" verwachtte. Toen eenige jaren later de Commandant van het Indische leger, in zake de verdediging van Indië tegen een buiten landschen vijand strijdens moê, den Gouverneur-Generaal van Rees vroeg of de Minister van Koloniën zich omtrent het verdedigen of niet verdedigen duidelijk wilde laten verstaan een eisch, die waarlijk niet overdreven kon worden genoemd, omdat de Koninklijke opdracht voor die verdediging, vervat in art. 17 der Instructie voor den Gouverneur-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 113