100
van den ontwerper had kunnen worden uitgevoerd, in de hoofdzaak
meer verband had in zijne verschillende deelen en meer kracht aan
de verdediging zou gegeven hebben dan het eerste." In dit stelsel
was de verzwakking der hoofdmacht „toch nog minder dan in dat
van 1853'' en de bevestiging vau Weltevreden, die de generaal von
Gagern voorstelde, „verbeterde het defensief stelsel niet en had veel
meer zijne verzwakking ten gevolge." Na den dood van von Gagern
werd omtrent de versterking van Batavia een onderzoek ingesteld en
daarop o. a zijn vriend, den toenmaligen Minister van Oorlog, Ge
neraal Baron Forotner van Dambenoy, gehoord. Er is misschien
geen ongelukkiger advies van een Minister van Oorlog over Indische
legerzaken in de wereld gekomen dan het zijne over dit onderwerp.
Het is nog onbekend of het advies van zjjne hand is, dat anders in
het Fransch is gesteld, de taal, waarin deze Minister dacht. Hij
wilde de verdediging van Java geheel op die van Weltevreden of
Nieuw-Batavia concentreeren, zoodat hij tegen het denkbeeld van
den Generaal Hertog van Saxen Weimar was om den zetel van
bestuur van Batavia naar Buitenzorg te verplaatsen, dat volgens
Forstner wel „eene eeuw" zou duren! Yan Nieuw-Batavia wilde
Forstner eene vesting met 30 fronten en eenige gedetacheerde forten
maken en het geheele mobiele leger moest volgens hem dienen om
deze vesting te verdedigen! Dit advies is gelukkig zeer onschade
lijk geweest en het is de vraag of Baron Forstner of een ander
Minister van Oorlog zulke adviezen had durven geven, indien de
daarbij geraamde millioenen op de begrooting van Oorlog gebracht
hadden moeten worden en, wat meer zegt, het onderwerp van critiek in
en buiten de Staten-Generaal hadden uitgemaakt. De critiek over
het Indisch defensiestelsel kon zich eerst doen hooren, toen reeds vele
millioenen uitgegeven waren. Yan eene vaststelling der Indische begroo
ting bij de Wet was toen nog geene sprake. Thans zou een Minister van
Oorlog, met het beheer van het Indische leger belast wordende, zich
aan zijn departement door een bekwamen staf van Indische officiere n
doen bijstaan.
Wanneer het Indische leger onder den Minister van Oorlog komt,
is er dus volgens de door mij ontwikkelde denkbeelden geene ver-
eeniging van de Nederlandsche en Indische legers of officierskorps en