103
en desnoods nog ongeoefende, suppletietroepen (zoo mogelijk elke week
een detachement, dat, in gewone omstandigheden, niet sterk behoeft
te zijn) die door het legerbestuur in Indië afgeëxerceerd en over de
verschillende korpsen tot aanvulling verdeeld moeten worden. Met
het oog op dezen eiech kan elk korps van het leger in Neder
land, bij eene doeltreffende organisatie der vrijwillige dienstne
ming bij het leger zoowel in de Koloniën als in het moederland,
werfdepot van het leger in Indië zijn. Dit zou de werving voor Indië
bij het volk in Nederland meer populair maken (1). Hieraan is door
do vier jaren geleden onder praesidium van den generaal-raajoor
Bergansius benoemde staatscommissie in zake het Koloniaal Werfdepot
niet gedacht. Die commissie bestond trouwens uit elementen, die twee
uiteenloopende belangen moesten beschermenhet eene element, staande
onder het Ministerie van Oorlog, vóór het behoud van het Koloniaal
Werfdepot, het andere element, staande onder het Ministerie van
Koloniën, zéér gestemd voor de Koloniale Reserve en het middel
om haar te behouden door haar tevens tot Koloniaal Werfdepot in
te richten.
Elk middel om het cijfer der beroepssoldaten, ook ten bate van
het leger in de Koloniën, te verhoogen, verdient toejuiching. Opheffing
van de Pupillenschool te Nieuwersluis was daarom alleen reeds eene
fout. Zeker zou het geene weelde zijD, indien het Ministerie van
Koloniën een paar duizend havelooze of verwaarloosde knapen van
zekeren leeftijd, na geneeskundige keuring, op eene dergelijke inrich
ting in Nederland bij elkander bracht, om daarvan soldaten voor Indië
te vormen. De weesinrichtingen in Nederland zouden wellicht geen
klein contingent aan zoodanig pupillenkorps leveren. Ook vele kerke
lijke of gemeentelijke armbesturen zouden er mede gebaat zijn. In
deze richting is schier nog niets gedaan om het cijfer der jaarlijksche
suppletie voor het Indische leger met Nederlanders te verhoogen.
Eene Koloniale Reserve alias Indische Brigade kan die verhooging
niet geven.
De voordeelen voor het leger in Nederland zijn niet gering, wan
neer het leger in Indië onder het Ministerie van Oorlog komt. Men
Dl. II, 1896. 8
(l) w. c. Isieuwer.hi ijzer, Studiën over het Britsch-Indische leger, Slot.