107 rience, se dotent de mauvaises institutions militaires "(1). Aan onze slechte militaire instellingen is het te wijten, dat wij na 23 jaren strijd nog geen einde kunnen maken aan den Atjehschen oorlog en dat het leger in Nederland tot dusver slechts toeschouwer in dien oorlog blijft Trouwens, wanneer is ooit door het staatsbestuur de nationale geest opgewekt om aan dien langdurigen oorlog een einde te maken, zooals bij andere groote gebeurtenissen in den lande werd gedaan? De Heer E. de Waal, Minister van Koloniën, van 3 Juni 1868 tot 15 November 1870, schreef hierover het volgende: „Het getal Nederlanders in 1873, 1874, 1875 en 1876 in Nederland voor het leger in Indië aangeworven, bedroeg slechts 6500, in de jaren 1866, 1867, 1868 en 1869, lang vóór den Atjehschen oorlog, 5800." „Yan waar die geringe geestdrift voor een strijd, waarmede toch ieder begrijpen kon, dat de eer van den Nederlandschen naam ge moeid was? Werd niet zelfs destijds in veelgelezen dagbladen die strijd afgeschilderd als een rechtstreeksche bedreiging van ons gan- sche bestaan in Indië"? „Het verschijnsel, hoe beschamend ook, komt mij te ernstig voor om er zwijgend in te berusten. Wij moeten trachten het te ver klaren." „Mijns inziens kan dit alleen hierdoor: men heeft geen beroep gedaan op het Nederlandsche volk; van de zaak geen Nederlandsche zaak gemaakt. Noch de regeering, noch de grondwettige vertegen woordiging, noch de pers richtten het volksbesef daarheen. In de pers verhief zich wellicht 'c luidruchtigst de meening, dat de oorlog tegen Atjin onzerzijds onrechtmatig was. De liberale regeering van 1873 werkte ijverig, haar conservatieve opvolgster nog ijveriger, om de strijdmiddelen in Indië aan te vullenmaar schier uitsluitend door de macht van het geld, zonder politiek aanzien des persoons in de keuze der soldaten. Zij sloot eenvoudig overeenkomsten, met vreemdelingen op gelijken voet als met Nederlanders, om tegen zóó veel in de hand, zóóveel gedurende de verbintenis, en zóóveel na zóóveel jaren dienst, ginds voor ons te vechten. Yan een oproe it) Lahure, ibid. In zijne in 1894 uitgegeven proeve van eene organisatie voor het leger in Nederland stelt de luitenant-generaal der genie Kromhout voor, het oijfer der beroepssoldaten nog te verminderen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 124