112
kan men zeggen, dat zij van Harderwijk naar Indië gingen, daar
sympathie voor Indië kregen en deze tot hun laatsten snik behielden,
maar overigens gedurende bun buitenlandsch verlof en na hunne
peDsionneering in Duitschland woonden.
Feiten als de hier genoemde zijn zeker uit een staatkundig oogpunt
ongewenschr. Onze koloniale politiek is niet zoo vrijzinnig, dat wij
er niet op behoeven te letten, dat het officierskorps van het leger in
Indië boven alles Nederlandsch zij.
Een officierskorps, dat beurtelings in Nederland en in de Koloniën
dieDst moet doen, zooals dat der marine, behoudt zjjn Nederlandsch
cachet. Zulk een officierskorps ontstaat geleidelijk, wanneer het
Indische leger onder den Minister van Oorlog komt.
De in 1894 afgetreden Minister van Oorlog schreef onlangs „Neder
land is eene kleine Europeesche en eene groote koloniale mogendheid;
onze legervorming en onze legerinrichting moeten met beide feiten
rekening houden". Kerrjuist gezegd Wil men naar dit desideratum
streven, dan is het in de eerste plaats noodig, dat het opperbestuur en
opperbevel der legers in Nederland en in de Koloniën in één hand
komen.
A