119 hierbij niethet verband wordt gehouden naar den S. Ct., den G. Ct. en de voorste manschappen. Een stormaanvalwelke met den vasten wil om den vijand, te verdrijven aanvangtis reeds half gelukt; goed schieten en vertrouwen op de bajonet zullen altijd den goeden uitslag van het gevecht ver zekeren. Hoofdzaak is het, dat aan ieder het punt van aanval bekend zij, opdat met overmacht tegen dat gedeelte der vijandelijke stelling opgetreden wordt. Immers, is dat gedeelte op de vlucht geslagen, dan zal de moreele uitwerking op het overige der vijandelijke linie in den regel groot genoeg zijn, om den vijand tot wijken te brengen. Nooit worde dus verzuimd om tijdig het punt van aanval aan te wijzen, welk punt overeenkomt met de richting van het vuur. Zaak is het verder, om zoo zuinig mogelijk te zijn met de gevechts kracht van den troep. Wordt tot den stormloop overgegaan, dan is er reeds zeer veel van den troep gevergd. Het met sprongen voorwaarts gaan, de demoraliseerende invloed van het vijandelijk vuur en dan nog het snelvuur, putten de gevechtskracht grootendeels uit. Daarom wil het reglement, dat hoogstens 50 pas met den looppas wordt afgelegd, en dat de overige afstand van den vijand met den versnelden pas wordt doorloopen. De looppas is echter noodzakelijk, teneinde het noodige „élan" te verkrijgen. 3°. Handeling der tirailleurlinie na in de vijandelijke stelling te zijn gekomen Op dit commandodat door de G. Cn. wordt herhaaldhoudt iedere groep haltde onderwijzer en de G. Cn. begeven zich achter de linie; de laatsten doen hun groep vuren en daarmede voortgaan tenzij tegenbevel gegeven of tot dat staking van het vuur door den onderwijzer bevolen ivordt. Na het ophouden van het vuur worden de groepen en de sectie onmiddellijk hersteld 196 en 214) en daarna zoo noodig nog eenige salvo's afgegeven. „Is de vijand verdrevendan mag de soldaat Dl. II, 1896. 9

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 136