134
artilleristischen en werkelijken afstand is hieronder begrepen. Ver
onderstellen wij om de gedachten te bepalen, dat het doel aangeno
men is op een afstand te liggen van 1000 M., dan is de ware afstand
minstens 600 en hoogstens 1400 M. Om nu dien waren afstand te
bepalen, draaien wij den wijzer rond en lezen, nadat hij stil gehouden
heeft, den afstand af tusschen den pijl en de kromme lijn, m. a. w.
de toevallige afwijking, uitgedrukt in S50. Vinden we bijv. dat deze
afwijking positief is en eene volstrekte waarde heeft van 0.8 S50,
dan mogen we aannemen, dat het gemiddeld trefpunt van de opzet-
hoogte, waarmede het vuur geopend wordt, 0.8 maal de 50°/o sprei
ding der schatting achter het doel ligt. Die 50°/o spreiding is 20°/o
van den geschatten afstand en in het onderhavige geval is dus de
opzethoogte, waarmede het vuur geopend wordt, die voor 1000 -f-
08 X 200 1100 M. Zij verder aangenomen, dat de 50°/0 sprei
ding van het projectiel 25 M. is, en dat de wijde grens vastgesteld
is op 4 LS50, dan valt het eerste schot zeker achterde opzethoogte
voor het 2e schot wordt dan die voor 1060 M., maar ook hiermede
is nog geen minschot mogelijk. Men moet dus voor de tweede maal
teruggaan met de correctie voor de wijde grens en komt dan op de
opzethoogte voor 960 M., dat is 1.6 LS50 vóór het doel. Deze
opzethoogte kan zoowel plus- als minschoten geven; men draait dus
den wijzer rond, leest bij de verdeeling ^oi af hoe het schot geval
len is, en past verder de schietregels toe.
Op deze wijze te werk gaande, handelt men theoretisch correct, maar
in werkelijkheid dient al deze omslag slechts om de zaak voor onder
officieren en verder kader onbegrijpelijk te maken en aan de oefeningeq
een quasi geleerd karakter te geven. Want het is duidelijk, dat het
opgegeven bedrag van 40°/o van dezen geschatten afstand, dat als
maximumfout wordt aangenomen, door middelmatige schatters ooit
te begaan, we zullen niet zeggen uit de lucht is gegrepen, maar in elk
geval zeer willekeurig is. Men had evengoed 42 of 38°/0 kunnen
nemen en om een rond getal te hebben, neemt men 40°/0. Hadden
wij bijv. aangenomen, dat de maximumfout 35°/0 was, dan zouden
wij bij het zelfde voorbeeld als zooeven niet gekomen zijn tot een
opzethoogte, waarvan het gemiddeld trefpunt 1.6 LSB0 vóór, maar
1.6 LS50 achter het doel ligt. Men ziet gereedelijk in, dat de vraag