164 Nemen wij bijv. in het meest algemeene geval aan, dat de hoek LjOS gegeven is, dien de lijn L, La met de horizontale lijn OX maakt, dan kunnen wij om de hoogtespreiding te berekenen, te werk gaan als volgt: Wij berekenen de lengte van QL en OL, door het snijpunt te bepalen x1 a2l2-{-h2b2 y2 van de lijn y=ax-j- b met de ellips g xy -p- -j- 2~ahl i en vinden dan h2 b2 a2 l2 A2 4- b2a2l2 O Q en L Q 2 ab 2b waaruit volgt: a LQ h2-\-b*a2 l1 L0S ~LCY= h'-i'-an'" Nemen wij nu deze waarde als bekend aan en stellen wij haar gelijk 5, dan is. A2 -f- b2 a2 l2 v 5a d, waaruit kan worden afgeleid A2 b2 a2 l2 A4 a2 Z2 &2|xi^ 1 d -j- a Loopt de lijn der gemiddelde springpunten verticaal, dan is hoek L O S 90° en 5 OO, zoodat men dan heeft: A2 a2 l2 De ellips loopt dan zooals in fig. IY is aangegeven, zij raakt in de middens der zijden van het parallelogram BB CC. De as der ellips valt niet samen met de gemiddelde baan, doch maakt daarmede een A2 cl1 l2 -f- è2 hoek, waarvan de tangens gelijk is aan a—p" rt a2 &2 j 2 in stelling, dat de springafstanden onafhankelijk zjjn van geringe verschillen in de aan vankelijke snelheden. Uit de bjjbehoorende figuur en trouwens ook uit de daarop berustende berekeningen blijkt echter, dat de kapitein Berkhout stilzwijgend aanneemt, dat dergelijke verschillen wel van invloed zijn op de ligging der gemiddelde spring punten; en wel dermate, dat de lijn LL in stede van verticaal te loopen, loodrecht staat op de gemiddelde baan. Bij vlakke banen moge dit vrjj wel hetzelfde zjjn, doeh naar onze meening kan de afgeleide formule in verband met de aangenomen gegevens niet juist worden geacht.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 185