HET INDISCHE LEGER ONDER HET MINISTERIE
VAN OORLOG.
Toen de Koloniën, na onze herboren onafhankelijkheid, voor het
gros aan Nederland zouden worden teruggegeven (1), werd bij be
sluit van den Souvereinen Vorst van 8 Juli 1814, No. 203 aan eene
militaire commissie opgedragen, mede te deelen, hoedanig de voor
die Koloniën in Oost-Iudië in 't algemeen en Java in 't bijzonder
vereischte militaire macht moest worden georganiseerd. De opdracht
was eene veel omvattende en eischte ad 3° de beantwoording der
vraag: „Of de koloniale corpsen uitsluitenderwijze zullen behooren
onder het Departement van Koophandel en Koloniën, dan wel in
eenige betrekkingen staan tot dat van Oorlog, en zoo ja, in welke."
Die beantwoording luidde:
„Wij gelooven, dat het Gouvernement in Indië, in alle deszelfs
verschillende betrekkingen, onmiddellijk moet ondergeschikt, zijn aan
den Secretaris van Staat voor het Departement van Koophandel en
Koloniën en met hoogstdenzelVen uitsluitend corresponderen; maar
de troepen, die naar de Koloniën zullen worden gezonden, moeten
altoos geeonsidereerd worden, als tot de staande armee te be
hooren, en geleend te zijn aan het Departement van Koophandel
en Koloniën. Het Departement van Oorlog behoudt over dezelve
een uitgestrekten invloed, doch oefent dien uit door intermediair
van den Secretaris van Staat voor de Koloniën, door wien de
zelve ook verkrijgen de nieuwe reglementen en iustructiëo, welke
voor de troepen in het moederland worden daargesteld, dan ook al
zijn dezelve dadelijk van geene applicatie voor de Koloniën. Met
één woord: wij gelooven, dat het corps d'armée in Indië inderdaad
is en moet zijn een wezenlijk gedeelte van de landmacht, en de corp-
1
(l") Dit geschiedde bij Traotaat van IS Augustus 1814.
Dl. II, 1896.