173 een te ver gedreven zucht, uitermate secuur te wezen. Want, zoo luidt de redeneering, die hierbij heeft voorgezeten, bij aanslagen is de springhoogte in het algemeen wel negatief, maar zekerheid bestaat daaromtrent niet, aangezien zij ook veroorzaakt kunnen worden door het niet branden der sasringen, en daar men alleen op zekere waar nemingen mag afgaan, moet men wel aannemen, dat men omtrent de springhoogte geheel in 't onzekere verkeert. Deze redeneering klinkt goed, maar toch is zij minder juist. Zij ziet over 't hoofd, dat men bij 't inschieten van alle aanwijzingen partij moet trekken, die eene waarschijnlijk juiste gevolgtrekking toelaten. Zeer zeker: is een aanslag vóór verkregen, en springt het projectiel niet dan kan dit een gevolg zijn van het niet bran den der sasringen, maar dit is in elk geval zeer onwaarschijnlijk. Het moeten al zeer slechte buizen zijn, wanneer dit verschijnsel zich zoo dikwijls voordoet, dat men er rekening mêe moet houden. Maar zelfs al veronderstelt men, dat men zulke slechte munitie heeft, dat van de vijf buizen er een niet werkt, dan kan men bij een aan slag in elk geval nog met een kans van vier tegen een concludeeren, dat de springhoogte te klein is geweest, en moet men dan ook deze waarschijnlijke conclusie als juist aanmerken. Als wij bij het granaatvuur bijv. in een groep van zes schoten, vijf in dezelfde rich ting hebben waargenomen, brengen wij zeer terecht correctie aan. Maar waarom Is het dan zeker, dat het gemiddeld trefpunt zoo veel voor of achter het doel ligt? Allerminst het kan zeer goed in of in de onmiddellijke nabijheid van het doel gelegen zijn, maar uit de groepeering der trefpunten concludeeren we met eene zekere mate van waarschijnlijkheid, dat dit niet het geval is, dat het op een bepaalden afstand vóór of achter het doel ligt, en dienover eenkomstig treffen wij onze maatregelen. Zoo kan men ook uit aanslagen met eene vrij groote waarschijnlijkheid aannemen, dat de springhoogten te klein zijn; 't ware te wenschen, dat alle gevolg trekkingen bij het inschieten evenveel kans hadden juist te wezen. Men zou dus niet alleen in het bijzondere geval van een aanslag -f- en een springpuntmaar altijd, bij alle aanslagen, de springhoogte als O moeten opteekenen. (1) (1) Dit wordt althans voor de nauwkeurigheid voldoende geacht.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 194