177 „dat de belangstelliog van allen, officieren en minder kader, in hooge „mate er door werd opgewekt", althans in Nederland. Doch, afgaande op hetgeen we van verschillende kameraden hebben vernomen, schijnt de ervaring in Indië geheel anders te zijn. Wij hebben tot ons leedwezen die oefeningen zelf nog nooit bijgewoond en durven dus geen stellig oordeel uitspreken. Maar wel kunnen wij zeggen, dat het eene ijdele illusie is, als men denkt, dat men met dit toestel het granaatkartetsvuur theoretisch zuiver kan nabootsen. Wij spreken hier niet van de benaderingen, welke men verplicht is daarbij in te voeren en we willen desnoods aannemen, dat die geringer zijn, dan de waarnemingsfouten op het terrein. Maar de lezer, die het artikel van den heer Pompe heeft gevolgd, zal gemakkelijk inzien, dat de nabootsing van het granaatkartetsvuur met het toestel Dólleczekvan Haeften berust op de veronderstelling, dat de lijn der gemiddelde springpunten steeds verticaal loopt, iets wat, gelijk we hebben aan getoond, in het algemeen niet juist kan zijn en in tal van gevallen zelfs belangrijk van de waarheid afwijkt. De Heer Pompe zal, naar wij hopen, dan ook wel willen erkennen, dat er met dit toestel geen sprake van zijn kan, de schietregels voor het granaatkartetsvuur in zulke gevallen te controleeren, en dat dus punt 8 van de lijst er voordeelen geschrapt dient te worden. Men versta ons wel. We hebben geen enkel bezwaar tegen ge noemde veronderstelling die feitelijk daarop neerkomt, dat de gemid delde springpunten in iedere verticaal samenvallen met de gemiddelde baan, en we willen zelfs toegeven, dat deze veronderstelling wellicht over het algemeen juister is, dan de benaderde voorstelling, die wij gehuldigd hebben. (1) Wij komen alleen op tegen de voorstelling, dat men met het toestel DólleczekVan Haeften, eene theoretisch juiste nabootsing zou kunnen geven van het granaatkartetsvuur, af gezien natuurlijk van de verschillende benaderingen. Dat men om eene zaak eenvoudiger te kunnen voorstellen en begrijpelijker te maken, (i) Om den lezer in staat te stellen zich door eene bloote aanschouwing eene voor stelling te maken waar het verschil in beide veronderstellingen op neerkomt, hebben wij in fig. 5 nog de ellipsen voorgesteld, waarin alle springpunten vallen. De lengte spreiding der springpunten en de hoogtespreiding der baan, hebben we voor beide gevallen gelijk genomen. Bij vlakke banen zullen beide voorstellingen niet bijzonder veel verschillen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 198