193 ook in onze Indische krijgsgeschiedenis met name in den Padrie-oorlog, de expeditiën tegen Bali en Boni en niet minder in den Atjeh- oorlog, met roem vermeld. Een meer dan gewone tucht was echter noodig, om hun vecht- woede tot het juiste oogenblik in bedwang te houden, terwijl tegen spoeden hen vaak orde en samenhang deden verliezen, en hen daarmede soms tot een ordelooze bende verlaagden, die spoedig heil in de vlucht zocht. Beter dan eenige landaard zijn zij tegen klimaats-invloeden bestand, dat leerde zoo tal van expeditiën, o. a. Boni, waar te Badjoa alleen de Afrikanen het konden uithouden, Bali en Atjeh, en nog onlangs is dit bij de kanaalwerken te Panama gebleken (zie The nineteenth Century, Februari 1892). En dat zij ondanks hun gebreken, (vooral de groote moeite, die men niet het minst in het garnizoen heeft om hen aan orde en tucht te gewennen, waarbij niet zelden de vuist te pas moest komen) door het legerbestuur zeer worden gewaardeerd, is nog onlangs in 1891 gebleken door de helaas mislukte pogingen, die men in het werk heeft gesteld om dit element weer in het leger te brengen. Daar echter het: „Sic transit gloria mundi" op hen volkomen van toepassing is, en een verdere beschouwing hunner militaire vaarde geen practischen zin meer heeft, zoo beschouwe men deze enkele woorden als een waardeerende herinnering aan een soldaten- element, waarmede het Indische leger eertijds roemrijke dagen door leefde. Rido. {Wordt vervolgd)

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 214