MILITAIRE RECHTSPRAAK. Art. 143. Rechtspl. bij de Landmacht.Bevoegdheid van den militairen rechter. I. Het Hoog-Militair-Gerechtshof van Nederlandsch-Indië. (Zitting van 27 April 1894). Gezien het vonnis van eenen daartoe benoemden krijgsraad te Weltevreden tegen den in hoofde dezer genoemden beklaagde, gewezen op 26 Januari en uitgesproken op 2 Maart 1894, waarbij hij is schuldig verklaard aan desertie in tijd van vredevoor de eerste maal" en deswege veroordeeld tot de straf van militaire detentie voor den tijd van zes maanden, met verwijzing voorts in de kosten en misen der justitie en in die van den processe; Gelezen den namens den appellant R,. O. op 17 Maart 1894 gedienden eisch in appel, waarbij wordt geconcludeerd dat het Hoog-Militair-Gerechtshof, met vernietiging vau het vonnis van den krjjgsraad te Weltevreden dd. 26 Januari 1894, in zake den beklaagde gewezen, dezen krijgsraad onbevoegd zal verklaren kennis te nemen van de tegen beklaagde ingebrachte beschuldiging, met verwijzing vau deze zaak naar den bevoegden rechter, zijnde de krijgsraad te Semarang met veroordeeling van den Lande in de kosten; Nog gelezen de namens den geappelleerde op 28 Maart 1894 gediende schriftuur van antwoord in appel, waarbij wordt gerefereerd aan 's Hofs prudentie; Gezien de verdere stukken van den processe, zoo ter eerste instantie' als in appel gediend O. dat de appellant R. O. naar aanleiding van 's Hofs resolutie van 16 Februari 1894 No. 6, waarbij de Advocaat Fiskaal voor de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 215