4 bataljons infanterie voor Oost-Indië v/m 19 t/m 26 zouden worden genummerd, het algemeen depot voor de koloniën zou worden genoemd het depot-bataljon N°. 33, terwijl de voor Oost-Indië bestemde cavalerie zou worden vereenigd in een regiment, dat met het nummer 5 werd aangeduid, Later werd de infanteriebezetting der West- Indische Koloniën tot één bataljon jagers teruggebracht, dat nog in 1864 het nummer 27 droeg. Al deze korpsen maakten dus oorspronkelijk met de in het Koninkrijk der Nederlanden dienende één geheel uit. Zij ressorteerden aan het Ministerie van Oorlog, dat bij de instelling van ministerieele departementen in 1813 alles zou beheeren wat op de landmacht van den Staat betrekking had. (1) Na de reorganisatie van het leger, tengevolge van de vereeniging met België, werd in 1815 het bataljon artillerie N°. 5 voor Oost-Indië opgericht, behielden de bovengenoemde infanteriekorpsen hunne num mers en werd het voor Java bestemde regiment cavalerie het 7® genoemd. Dat de in 1816 op Java gelande Nederlandsche landmacht, hoewel spoedig daarna versterkt door Bengaleesche, Javaansche en Amboi- neesche elementen, in dezelfde verhouding tot den Minister van Oorlog bleef staan als de in de Koloniën aanwezige Koninklijke Nederland sche Marine tot den Minister van Marine, blijkt o. m. uit art. 30 in verband met de art. 39 t/m 42 en art. 44 van het bij besluit van den Souvereinen Yorst van 3 Januari 1815 gearresteerd „Regle ment op het beleid van de regering, het justitiewezen, de cultuur en den handel in 's lands Aziatische bezittingen". Hetzelfde blijkt uit art. 34 van het bij publicatie van Commissarissen-Generaal over Nederlandsch-Indië van 22 December 1818, N°. 8 vastgesteld „Regle ment op het beleid van de Regering in Nederlandsch-Indië". Het eerstgenoemde reglement is echter buiten gebruik gebleven en van het laatstgenoemde verklaarde de Commissaris-Generaal over Neder landsch-Indië burggraaf L. du Bus de Gisignies in zijn besluit van 30 Augustus 1827, N°. 19, dat het, hoewel „onder de nadere goed- (1) Volgens de bij Koninkljjk besluit van 21 Maart 1820 vastgestelde instructie voor den grootmeester der artillerie (Prins Frederik) voerde deze ook het opperbevel over de artillerie in de Koloniën, „voor zoo verre de afstand toelaat".

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 21