203 blijkens het vervolledigd extract stamboek, in hooger beroep voor het eerst geproduceerd, op 15 December 1890 bereids uit den mili tairen dienst was ontslagen, nadat hem een reëngagement geweigerd was; O. dat hieruit volgt, dat de krijgsraad onbevoegd was, om over eenig, door den geappelleerde, na zijn ontslag, gepleegd misdrijf kennis te nemen, en daar het te laste gelegd feit slechts door aan de krijgswet onderworpen personen kan worden gepleegd, ook van geen verwijzing des geappelleerden naar een anderen rechter sprake kan zijn, doch zijne invrijheidstelling behoort te worden bevolen; O. dat derhalve 's krijgsraads vonnis behoort te worden vernietigd Gelet op de artt. 50 en 58 van 's Hofs Provisioneele Instructie; Rechtdoende In naam en van wege de Koningin! Ontvangt het appel. Vernietigt het vonnis van den krijgsraad te Amboina, op 19 Mei 1893, tegen den thans geappelleerde gewezen. Verklaart den krijgsraad onbevoegd om van het den thans geap pelleerde te laste gelegde kennis te nemen. Gelast dat hij onmiddellijk uit zijn arrest zal worden ontslagen. Verwijst den lande in de kosten en misen der justitie, mitsgaders in die van den processe, in beide instantiën gevallen. NASCHRIFT. Het rechtsgebied van den militairen rechter is in de R. L. niet behoorlijk geregeld. Het eenige, rechtstreeks daarover handelende artikel (143) is slechts geredigeerd, onvolledig en onduidelijk. Tal van tegenstrijdige rechterlijke uitspraken zijn daarvan het gevolg geweest. Men meende b. v. dat de rechter, die van een strafbaar feit behoort keunis te nemen, allereerst wordt, aangewezen door de plaats, waar liet misdrijf is bedreven en, daarnadoor de plaats, waar de delinquent woont, d. i. garnizoen houdt. Die leer grondde zich op eene analogische toepassing van art. 12 van het Reglement op de Strafvordering, luidende:

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 224