210
de artikelen 4, 5 en 6 van de Rechtspleging slaan daarop niet. Mis
schien bedoelt men de artt. 4, 5 en 6 van het Crimineel Wetboek. En
werkelijk, daar worden personen genoemd, maar niet de personen, die
hier bedoeld worden. Wat is het geval? Toen de Rechtspleging bij
Souverein besluit werd afgekondigd, lag het ontwerp van het Crimineel
Wetboek, dat oorspronkelijk met de Rechtspleging één geheel uitge
maakt had, nog in portefeuille, en bij voorbaat behield men nu reeds
in de Rechtspleging de verwijzing naar artikelen van een Wetboek,
dat misschien wel eens komen zou. Dit is waarschijnlijk de uitlegging
die aan dezen onzin te geven is. Wanneer de militaire rechter nu
eenvoudig grève had gemaakt en gezegd had: „Gij wilt dat ik recht
„spreke, maar over wien de persoon is niet aan mijne rechtsmacht
„onderworpen", dan zouden die slechte artikelen niet meer bestaan,
liet ongeluk is juist, dat men heeft geschipperd en getracht eene slechte
wet voor eene goede te doen doorgaan. Dit is oorzaak dat de slechte
wetten zoolang blijven bestaan".
Gulden woorden voorwaar, waarmede iedereen wel zal kunnen
instemmen.
Wij wenschen ten slotte nog er bijzonder de aandacht op te vestigen,
dat door de hier besproken quaestie wederom de ondoelmatigheid is
aangetoond eener behandeling bij Algemeene Order van leerstellige
vraagstukken op het gebied van militaire strafrechtswetenschap.
Eene vaststaande jurispendentie bestaat op dat gebied in Indië niet
en daarom schijnt het ons het beste toe om de oplossing van dergelijke
vraagstukken geheel aan des rechters vprudentieover te laten.
De uitspraak, sub IY medegedeeld, handelt over eene andere
bevoegdheidsquaestie, waarop wij ons voorstellen later terug te komen.
A. Y. L. Barre.