217 waarachter zich haat verborg, tot voortdurend mokken waar men zich niet durfde verzetten. En deze toestand zal blijven voortbestaan, indien van alle zijden gezwegen wordt. Yele voorbeelden zou ik kunnen aanhalen om het beweerde te staven. Zoo herinner ik mij uit den tijd, dat ik pas officier was, dat eenigen mijner collega's zich onder elkander voortdurend beklaagden, omdat een lste luitenant, die een zevental jaren ouder officier was, zich maar steeds „mijnheer" liet noemeD, terwijl hij hen tutoyeerde. De verstandhouding tot dien ouderen officier werd koeler en koeler, en toch had (deze meening ben ik steeds toegedaan geweest) die oudere officier volkomen gelijk. Meermalen heb ik opgemerkt, dat er e.ene zeer goede verstandhouding kan bestaan, zonder dat men elkan der tutoyeert. Een ander maal woonde ik het bij, dat een piepjong officier een lste luitenant, die reeds heel wat dienstjaren onder de palmen achter den rug had en in afwachting was van eene spoedige promotie, tutoyeerde, terwijl hijzelf met „u" werd toegesproken. Dit was verregaande onwetendheidanders kan ik het niet noe men: van onbeschoftheid was geen sprake. Ook zal menigeen het met mij hebben opgemerkt, dat iemand er naar hunkerde een ouderen collega te tutoyeeren, het angstvallig vermeed het woord „mijnheer" uit te spreken, door het bezigen van algemeene termen wel niet zijn collega tutoyeerde, doch hem ook geen enkel maal het woordje „u" waardig keurde. Dit nu is een valsche toestand, die alleen door het aannemen van vaste regels voor den omgang onder elkander, kan worden ontgaan. Hoe vaak ook ergerde zich niet iemand over te groote famili ariteit, die hij niet gewenscht had. En hoe menigmaal werd niet in stilte eene verwensching onderdrukt, wanneer men op eene dergelijke fout werd gewezen. O, ongetwijfeld, er waren er ook, die het dank baar aannamen, dat hen geleerd werd hoe in sommige gevallen te handelen, maar ook velen, die hun mentor aanmatigend vonden Mij dunkt, velen zullen het met mij eens zijn, dat het tutoyeeren onder de officieren in allerlei omstandigheden eene te groote uitbrei ding heeft gekregen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 238