219
niet het geval is: vele officieren (zoowel jonge 2de als oude lste lui
tenants) zijn de meening toegedaan, dat het tutoyeeren door een
ouderen luitenant, van welken rang deze ook zij, steeds stilzwijgend
eene uitnoodiging in zich bevat tot wederkeerig tutoyeeren. Is de
oudere officier deze laatste meening niet toegedaan, dan kunnen onaan
genaamheden slechts met tact (soms met den besten tact in het geheel
niet) worden voorkomen, en daar niet ieder dien tact bezit, zoo moet
verandering van den bestaanden toestand noodzakelijk geacht worden.
Wat de verhouding tusschen lste luitenants onderling en tusschen
2de luitenants onderling betreft, zou het m. i. ter bevordering van
den kameraadschappelijken geest aan te bevelen zijn, dat de lste
luitenants onderling elkander zoo spoedig mogelijk na de kennis
making tutoyeeren. Het voorstel daartoe behoort natuurlijk uit te
gaan van den oudsten der luitenants, liefst op het oogenblik, dat hij
zijn jongere collega begint toe te spreken met het meer vertrouwelijke
Je" of „jij."
Zelfs al mocht de oudere lste luitenant in het vooruitzicht zijn
van eene spoedige promotie, dan nog zou die uitnoodiging niet achter
wege moeten blijven. Men late het in dat geval aan den jongeren
collega ter beoordeeling over of hij de uitnoodiging al dan niet
aanneemt. "Van af den dag van de promotie is de jongere toch
verplicht een te gemeenzamen toon te laten varen; de meesten, die
nog eenige jaren als luitenant voor den boeg hebben, zullen het
verkieselijker vinden hun ouderen collega te dezen opzichte reeds
als meerdere te beschouwen.
Hier een grens te trekken valt moeiljjk; een weinig oordeel mag
toch wel verwacht worden van menschen van eenige ondervinding.
Bovendien, wie alles zou willen reglementeeren, zal blijken met
onoverkomelijke bezwaren te worstelen te hebben.
Wat van de verhouding tusschen de l5te luitenants onderling is
gezegd, geldt ook voor de 2de luitenants onderling, behalve, dat bij
de jongsten onder hen niet die mate van ondervinding mag gezocht
worden, als waarvan boven sprake is. Ze is echter ook minder
noodig: zij toch zullen allicht raadgevingen van ouderen vragen en
krijgen.
Om het door mij voorgestane beginsel (nimmer worde de officier