220 door een ander van lageren rang getutoyeerd, dan op zijn eigen ver zoek) ook hier door te voeren, zou het noodzakelijk zijn, dat de 2de luitenants verplicht zijn den vroegeren ranggenoot bij zijne bevordering met „u" en „mijnheer" toe te spreken. Hiertegen bestaan geene bezwaren: het staat immers den pas bevorderde steeds vrij zijne oude kennissen onder de 2de luitenants uit te noodigen hem te blijven tutoyeeren. Moeilijk is het het tijdstip aan te geven, waarop de uitnoodiging tot tutoyeeren onder olficieren van gelijken rang behoort te worden gedaan. Soms zal deze aan de kennismaking gepaard gaan, soms bij de tweede of derde ontmoeting. Haar na te laten acht ik verkeerd het zij een vorm, die evengoed behoort te worden nagekomen, als b.v. het verzoek tot het brengen van een bezoek bij officieren van eenzelfde korps. Men zal mij er wellicht op wijzen, dat ik de beide luitenants rangen te scherp van elkander wensch af te scheiden, dat dit aanlei ding zal geven tot verwijdering in stede van tot het aankweeken van een band. Ik zie niet in, dat mijne voorstellen dit gevolg zullen hebben; door den l,tPn luitenant de bevoegdheid te geven om den 2den luitenant de meergenoemde uitnoodiging te doen, acht ik dit bezwaar voldoende opgeheven. Het is waar, dat ik de grens tusschen beide rangen scherper wensch aangegeven te zien. Ik acht dat nood zakelijk ter wille van logica en discipline. Waar onze militaire instelliBgen van rangsverschil gewagen, behoort dit ook ter wille van de krijgstucht te worden in acht genomen. Zooals de toestand nu is, worden herhaaldelijk gevallen van het bezigen van minder gepaste uitdrukkingen, zelfs van insubordinatie door woorden een voudig verzwegen, althans niet aan den bevoegden rechter onder worpen. Door mijne voorstellen tracht ik die gevallen te voorkomen. De kameraadschap zal er niet door lijden integendeel, officieren die elkander de noodige égards bewijzen, zullen zich meer tot elkander aangetrokken gevoelen. Nog zal men tegen mijne voorstellen en beschouwingen kunnen aanvoeren, dat ik wel als adat heb aangenomen het tutoyeeren van minderen door meerderen, doch niet, dat het tutoyeeren van een jongeren luitenant door een ouderen tevens de stilzwijgende uitnoo-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 241