244 Hoewel zij evenals de Javanen een grooten eerbied voor hun meerde ren in rang en in jaren hebben, zoo zijn zij toch niet zoo onderworpen zij staan echter op lageren trap van ontwikkeling en overtreffen nog den Javaan in onkunde en bijgeloovigheid. Overigens verschillen zij weinig van dezen landaard, zoodat hetgeen dienaangaande gezegd is, vrijwel geacht kan worden op hen van toepassing te zijn. Hun waarde als soldaat te velde verschilt eveneens met veel van die der Javanen, maar een nauwkeurige vergelijking van beide landaarden zou toch hoewel gering, niet in het voordeel der Soen- daneezen uitvallen. Over het algemeen moet gezegd worden dat bij hen wat meer lust voor de militaire oefeningen valt waar te nemen, terwijl hun sterke bouw hen beter geschikt maakt, om vermoeienissen te doorstaan. Overigens verwijs ik omtrent hun militaire waarde naar hetgeen onder C. over de Javanen is gezegd, met wie zij vrijwel overeenkomen. E. Timoreezen. Dit is een element, dat eerst de laatste jaren in het leger is opgenomen; thans dienen zij alleen bij het 8° Bataljon te Willem I. Het is een ras, afkomstig van het eiland van dien naam, en uit de vermengingen van Maleiers en Papoea's ontstaan; het is sterk en gespierd gebouwd, grooter dan het Javaansche, donkerder van huidskleur en met dik, eenigszins kroezig haar. Hun oogen verraden meer geestkracht dan die der Javanen, en zij zijn ook veel levendiger van aard en minder slaafsch en lijdelijk dan deze; zij zijn echter in hooge mate zinnelijk. Omtrent het mijn en dijn, hebben zij zeer luchtige opvattingen, zoodat diefstallen herhaaldelijk voorkomen. Zij staan op zeer lagen trap van beschaving en aan de ontwik keling hunner verstandelijke vermogens doen zij zoo goed als niets. Als uitzondering op de andere Inlandsche landaarden van het leger, zijn zij heidenen, voorts in hooge mate bijgeloovig en als gevolg van hunne godsdienstige opvattingen, zeer wreed. In het garnizoen voldoen zij vrij goed, althans de officieren van het 8e Bataljon waren destijds (1894) vol lof over hun gedrag. Het is niet moeielijk hen aan tucht te gewennen, zij hebben

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 265