10
Koloniën en Oorlog werd berust, dus vermoedelijk tusschen 1816
en 1827. (1)
De sedert 1816 voor den Commandant van het Indische leger
uitgevaardigde instructiën laten ons omtrent die scheiding eveneens
in het onzekere. In alle drie tot dusver bestaan hebbende (1816,
1829 en 1860) wordt met geen enkel woord gesproken van eene
ondergeschiktheid aan den Minister van Oorlog en tot die van 1829
nog slechts van eene administratieve verhouding tot het Ministerie
van Oorlog. (2)
Evenmin is die scheiding in de Grondwet van 1848 of door haar
opvolgster uitgesproken. Het Opperbestuur der Koloniën heeft nooit
het bewijs kunnen leveren, dat die scheiding op een wettelijken
toestand berust, doch zich meer dan eens in volgens den Generaal
Weitzel „zeer zonderlinge bochten" moeten wringen om het bewijs
te vinden, dat de feitelijke met den wettelijken toestand strookte.
Bij de behandeling in de Tweede Kamer der Staten-Generaal van
het bestaande „Reglement op het beleid der regeering in Nederlandsch-
Indië" kon de Minister van Koloniën, om de wettigheid der scheiding
in 1854 aan te toonen, niets anders zeggen dan: „De koloniale
landmacht is eene zelfstandige inrichting, .waarvan het bestuur, de
hoofdadministratie en de rekenplichtigheid gevestigd zijn te Batavia,
buiten bemoeienis van het Ministerie van Oorlog Wat de Minister
verder zeide, met verwijzing naar de artikelen 58, 59, laatste gedeelte,
en 118 G. W. 1848, had nog minder om 't lijf. Bij de beraad
slagingen van Juli 1869 in de Tweede Kamer der Staten-Generaal
over het ontwerp van wet tot regeling van het onderwijs aan de
Koninklijke Militaire Academie kon noch de Minister van Oorlog,
noch die van Koloniën (E. de Waal) die scheiding wettig of grond
wettig bewijzen, iets wat trouwens geen enkele Minister zal kunnen
doen. Het afzonderlijk bestaan van een Indisch leger of eene Indische
marine wordt in de Grondwet noch gehuldigd, nog geëischt; maar
een Minister, die kan aantoonen, dat de Grondwet dat bestaan
(1) Zie de Kegeeringsreglementen voor Oost-Indië, 1815 art. 80, 1818 art. 34 en
1827 art. 34.
(2) Zie Tijdschrift voor Ned.-Indië, 1853.