12
de landmacht in Oost-Indië, later is maar al te duidelijk gebleken,
dat het Ministerie van Oorlog de scheiding van de twee legers be
treurd en al het mogelijke gedaan heeft voor eene hereeniging. De
tijden geven het antwoord op de vraag: waarom dat streven? Voor
1830 hadden de Koloniën een slechten naam, vooral om don sani-
tairen toestand. In het bovenbedoelde „Rapport eener militaire
commissie betrekkelijk de militaire magt op Java" leest men te dien
aanzien o. m.: „Volgens de nauwkeurigste berekeningen, blijven,
na verloop van dertien jaren, van de honderd soldaten er slechts
zeven in het leven, en van een gelijk getal officieren niet meer dan
negen of tienin twintig jaren blijft er van de honderd man geen
enkele in leven." Na 1830 werd tengevolge van de afscheiding van
België het leger in het moederland kleiner en de promotie daardoor
traag. Na 1840 moest ook het leger de gevolgen der bezuinigingen
na den vrede met België ondervinden en werd de promotie dienten
gevolge nog trager. Het leven in de garnizoenen in Nederland was
saai in vergelijking van dat in België vóór 1830. Men zag majoors
van 36 jaren en kolonels van 42 jaren uit Indië wederkeeren en
begreep, dat het daar zoo kwaad niet was. Men benijdde de hooge
verlofstraktementen en pensioenen, de mooie promotie der Indische
officieren, vooral als men vergelijkingen gicg maken met eigen ver
diensten en de histoire intime oprakelde van den geridderden tijd
genoot, die het weleer te Coevorden, Grave of Woerden zoo leelijk
had laten liggen!
Het wemelt dan ook in de Nederlandsche tijdschriften en dagbladen
tus8chen 1845 en 1865 van opstellen en artikelen over de vereeni-
ging of het verband van beide legers, de periodieke uitzending en
aflossing ven bataljons naar en van Indië, de vereeniging van de
Nederlandsche en Indische officierskorpsen, de organisatie van een
Indisch legioen, eene Indische brigade, eene Indische reserve in het
moederland en alles wat op de hereeniging der beide legers betrek
king heeft. Schier alle officieren van naam in de wereld der
publicisten hebben over dit onderwerp geschreven of laten schrijven
Nepveu, Knoop, Stieltjes, Gerlach, van Rees, de Roo van Alderwerelt,
Weitzel, Booms, van Swieten, Netscher. Na 1865 is de belangstel-
ing voor het onderwerp wel iets bekoeld, maar nog lang niet uit-