304
Daar zij een bepaalde voorliefde voor lichaams- en militaire oefe
ningen hebben, zoo is hun practische bruikbaarheid onder de wapens
zeer goed, doch het zijn onverbeterlijke vechtersbazen en amfioen-
schuivers en dientengevolge goedverkoopers, terwijl zij zich herhaal
delijk aan mankeeren in dienst of in het kwartier schuldig maken.
Als woeste onversaagde en brutale ruiters bekend staande, werden
zij vroeger veel bij de cavalerie en als stukkenrijders bij de artil
lerie ingedeeld, maar hun ruwe wijze van omgaan met paarden
en vooral hun bandeloosheid en amokmakerij zullen wel oorzaak
geweest zjjn dat zij bij die wapens niet meer dienen.
Later kwamen zij alleen nog voor bij de 26 en 3e compagnie van
het 56 bataljon, en maakten het door hun ergerlijk gedrag tegen
over de Semarangsche Inlandsche burgerij toen zoó bont, dat zij
over de andere Inlandsche bataljons (voornamelijk de Atjehsche)
verdeeld werden.
Groote onzindelijkheid op hun lichaam en in hun geheele levens
wijze is een algemeen gebrek, terwijl het onverbeterlijke dobbelaars
en, zoo zij sagoëweer machtig kunnen worden, ware drinkebroers
zijn. In het garnizoen zijn zij lastig, prikkelbaar, op het punt van
vrouwen spoedig bij de hand met hun bade-bade en echte stroopers
overigens is men het er vrij algemeen over eens, dat het dappere
soldaten zijn.
De krijgsgeschiedenis vermeldt zelfs meermalen bepaald schitte
rende daden van hen. Zooals
den 10™ Augustus 1811, bij den aanval der Engelschen op de positie
te Weltevreden, waar de Boegineesche kanonniers hun stukken man
moedig met de kris verdedigden, geen kwartier gaven en zich letterlijk
doodvochten
den len Juli 1836, het schitterende gedrag eener Boegineesche
Compagnie aan den voet eener vijandelijke verschansing voor Bondjol
den 18™ September 1831, het krijgshaftig gedrag der Boegineezen
tegenover de Padries, die zij met grooten moed uit een sterke stel
ling bij Akhar verdreven;
en hun dapper gedrag in de XXII en XXVJ moekims (Atjeh)
speciaal in de liniën van Panteh-Karang. Overigens wemelt de
geschiedenis van den Padrie Oorlog en niet minder die van Bandjer-