306 „strijdlust en energie. Tot dusverre werd hij, wat dien aard betreft, „in vergelijking met de andere volkstammen van de O. I. Compagnie „bovenaan geplaatst. Die kroon is hem thans op ruwe wijze door „den Atjeher van het hoofd gestooten". Tot zoover deze schrijver. Afgescheiden nog van de betwistbaarheid der uitgesproken stelling, dat dapperheid afhankelijk zou zijn van beschaving (7e alinea van dit citaat) zoo verraadt deze niet zeer vleiende schets, al of niet ten rechte, een zekere bitterheid; niet gaarne zou ik die schets onder schrijven, ook omdat zij weinig overeenkomt met het niet te weer spreken feit, dat den Boegineezen, naar verhouding van hun sterkte, het leeuwenaandeel is toegekend van de gedurende den geheelen Atjeh-Oorlog aan niet schoenen dragende Inlandsche militairen toegekende belooningen. De majoor La Gordt Dillié zegt op blz. 103 het volgende van hen „Ofschoon, waDneer zij in het gevecht zijn, moed, ja zelfs dappei- „heid, hun niet kan worden ontzegd, en zij goed aangevoerd wordende „den strijd geenszins zullen ontwijken, zoo hebben zij echter niet het „minste gevoel van eer, en verlaten, hetgeen bij herhaling is vooi- gekomen, te velde zijnde, ook dikwijls hun korps en vaandel, d&ar „waar het uitzicht op gewin of op een goed heenkomen naar het „land hunner geboorte zich voor hen opent". Iets verder zegt deze schrijver. „Bovenstaande kwade eigenschappen van den Boegineeschen sol- „daat, zoo te velde als in het garnizoen, doen het ons doelmatig „voorkomen, aan hunne aanwerving niet te veel uitbreiding te geven „en dat men van hen geen afzonderlijke Compagniëen vorme „gelijk thans weder plaats vindt, maar hen met den Javaanschen „en met den Madureeschen soldaat in één en dezelfde Compagnie „indeele Dit oordeel werd in 1863 geuit; thans schrijven wij 1896, en blijkens de ondervinding, hier en elders opgedaan, en de maatregelen dientengevolge door het Legerbestuur genomen, schijnt de bruikbaar heid in het garnizoen er niet op verbeterd te zijn, handhaafde Badjo zijn oude beruchtheid en bleek dus de pas aangehaalde schrij ver juist te hebben gezien.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 331