307 Lange, die overigens in zijn werk „het Ned. Ind. Leger ter Westkust van Sumatra" gelegenheid te over vindt om zich zeer loffelijk over hun gedrag in het gevecht uit te laten, zegt toch op blz. 250 deel I „Ouder anderen bevonden zich in de jaren, waar over het laatste „gedeelte van dit verhaal handelt, op de Westkust van Sumatra twee „Compagniëen Boegineezen van het 1® Bataljon, en de plunder- en „roofzucht der soldaten dezer landaard, die ter bereiking van hun „doel, of om aan vervolging te ontkomen, zelfs een moord niet tellen, „is in Indië algemeen bekend, en deze bekendheid bestond bij het „Indische leger reeds van het jaar 1811, tijdens Generaal Daendels „het bewind voerde. „Wij zelf hadden gedurende het laatste jaar van ons verblijf in „Indië (1848) als Commandant van het 2e Bataljon, waarbjj 4 Boegi- „neesche Compagniëen waren, gelegenheid te ondervinden hoeveel „gestrengheid, gepaard aan beleid, zelfs in tijd van vrede, vereischt „wordt om deze soldaten in toom te houden." Yoorbeelden van openlijk en gezamenlijk verzet zijn niet zelden voorgekomen. Zoo o. a. toen zij tijdens het bewind van Daendels zich vierkant verzetten tegen de executie van een hunner kameraden, die doodgeschoten moest worden. Zij ontzagen zich niet, om zich op hun eigen officieren te werpen en enkelen zelfs te verwonden. Ook bij hun inscheping naar Atjeh in 1875 en later in 1876 kwam openlijk verzet voor; hoofdzakelijk, omdat geen vrouwen mochten volgen of plaats nemen in dezelfde booten, terwijl in den loop van 1879 tijdens de krijgsverrichtingen in de XXII en XXVI moekims (Atjeh) tot tweemalen toe ongeregeldheden voorkwamen, omdat zij gezamentlijk weigerden gegeven bevelen op te volgen. Om al de hier vermelde redenen was dan ook door het legerbe stuur reeds meermalen het plan in overweging genomen, om van de werving van Boegineezen geheel af te zien, maar de groote waar de, die men hen in het gevecht toekende, alsmede de hooge eischen, die de aanvulling van het leger stelde, brachten dat denkbeeld steeds op den achtergrond. Of de werving van Boegineezen thans geheel gesloten is, is mij onbekend, (1) doch de maatregel om ze over de De werving van Boegineezen blijft steeds opengesteld. Red. J

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 332