311
dat de godsdienst de bron is van alle geluk, deugd, waren moed en
troost, en geeft art. 3 v/h. R. v. K. nuttige wenken, maar dat is
alles en het is niet genoeg.
In de Oostenrijksche reglementen lezen wij over dit onderwerp
de krijgsman meet openhartig en waarheidlievend, eerlijk en trouw
zijn, vrij van huichelarij en ziekelijke eerzucht; zijn houding moet
manhaftig en ongedwongen, zijn wijze van handelen verstandig en
bescheiden, zijn wijze van spreken en denken vrijmoedig zijn.
Waar jegens de meer verdienstelijken geen kleingeestige nijd en
afgunst, jegens den minder uitstekende geen hoogmoed en gering
schatting wordt gekoesterd, waar de behandeling van den onderge
schikte welwillend en rechtvaardig, het gedrag jegens meerderen
oprecht en overeenkomstig de dienstvoorschriftenis; waar alle aange
legenheden ter behoorlijke plaatse afgehandeld, ongewettigde invloe
den nooit toegelaten, huishoudelijke geschillen nooit in de buiten
wereld overgebracht worden, daar zal het onderling vertrouwen den
edelen ijver doen ontstaan, om de heerschende orde te handhaven,
en den verworven roem te vermeerderen; karakter en levenswandel
van den krijgman moeten onberispelijk zijn. Hij moet naar achting
en waardering haken, maar slechts langs den weg van eerlijke plichts
vervulling.
Eene behoorlijke toepassing van lof en berisping, terechtwijzing en
straf, pleit voor eene verstandige en tactvolle opvatting.
De officier toone deelneming voor zijn ondergeschikten hij werke
vormend en opwekkend op den geest en het gemoed zijner soldaten
hij zorge voor hun voeding, kleeding, huisvesting en gezondheidzulk
een behandeling wekt vertrouwen en aanhankelijkheid op, en bevor
dert den invloed, welken de officier in moeielijke omstandigheden en
beslissende o'genbiikken in zoo hooge mate noodig beeft".
Schoone lessen, die ieder officier den juisten weg wijzen
Aartshertog Karei van Oostenrijk zeide in zijn geschriften o. m.
„De krijgstucht is slechts toereikend om aan de krachtsuiting
„van een troep eiken gewilden vorm te geven, haar invloed reikt
„niet verder dan de letterlijke opvolging der gegeven bevelen. Zij
„kan de soldaten niet bezielen, waardoor zij vast besloten en gewil
lig de geheele in hen liggende kracht, onvoorwaardelijk, zelfs dan