16 „Dit is, mijns oordeels, wel de ongelukkigste en schadelijkste maatregel voor 's lands dienst, welken men zoude kunnen nemen. Leert dit de ondervinding in Britsch-Indië niet, waar eene zoo groote verwijdering en spanning tusschen de troepen van de Koningin en die van de kompagnie bestaat, en heeft dit niet geleid, dat de kom- pagnie reeds een groot gedeelte van de Europeesche korpsen zelve organiseert en voltallig houdtdaar hebben evenwel de troepen van de Koningin geen prerogatief meer, als dat ze beter betaald zijn voor den tijd, dien zij in Indië doorbrengen, dan zulks in Europa het geval was, en dat bij gelijke rangen de officier der Koningin kommandeert. „Hebben wij in den Java-oorlog niet de ondervinding opgedaan hoe weinig dienst men van de expeditionaire afdeeling heeft gehad; waaraan was bij haar die groote sterfte en vele ziekten, meer dan onder de Europeanen van het Indische leger, toe te schrijven, ook nog nadat ze reeds 2 jaren in Indië was geweestdat ze meer vreemd bleef aan het land, waarheen ze was gezonden; dat zij zich weinig om 's lands taal en nog minder om het volk dezer gewesten bekreunde; dat het zeer veel moeite kostte hare manschappen te verpligten, en dat niet in hun smaak viel, de spijzen op de Indische wijze toe te bereidendat bij die korpsen duidelijk nimmer die opgeruimdheid wierd waargenomen, welke men bij den Indischen soldaat zag, ten deele om het reeds aangevoerde, en wijl de expeditionaire soldaat zag, dat hij dikmaals nutteloos naast den Indischen soldaat wierd afgemat, wijl zijne officieren den oorlog nog niet kenden?" „Wat was hiervan het gevolg: dat de bataillons (1) reeds in het eerste jaar waren gedund, dat men er detachementen (2) van het Indische leger aan moest toevoegen, met officieren van het Indische leger, wijl de expeditionaire officieren zich niet aan hen konden doen verstaan. Zoo heb ik in het begin van 1828 den luitenant-kolonel Ledel met zijn flank-bataillon zien uitrukken, dat bij een kompleet kader van officieren, 25 flankeurs konde onder de wapens brengen, en zijne sterkte voor de rest uit Indianea onder hunne eigene officieren bestond. „Ik vraag dus, bij het gebrekkige, hoe kostbaar zulks voor den (1) De Expeditionaire afdeeling, die van 1827-1829 op Java is geweest, telde 8 bataljons infanterie, 1 det. of comp. cavalerie en 1 det. of comp. artillerie. (2) Inlanders.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 33