337 het kan toch nooit onze roeping zijn om, als ik het zoo noemen mag, een esprit de race te helpen ontwikkelen. Integendeel is het niet onze dure plicht om het ruwe materiaal goed of slecht dat door het gouvernement aan onze zorgen wordt toevertrouwd, zóódanig op te leiden, dat het door ijverige plichtsbetrachting, een geest van vastberaden zelfbeheersching en gehechtheid aan de boven den sol daat geplaatste meerderen, geschikt wordt voor den oorlog? Ik acht het niet onmogelijk deze gevoelens gaandeweg wortel te doen schieten bij al de rassen, waarmede wij te doen hebben. In ieder geval echter is het bepaald noodzakelijk, dat wij er naar streven. Is zoo iets noodig in Rusland, dan is het dit voor Indië zeker tien maal meer. Ik beschouw deze quaestie als van uitermate veel belang. Wij zeggen, dit of dat ras leverde eertijds goede soldaten, maar door dat het ongewoon is geraakt aan oorlogvoeren, is zulks niet meer het geval en moeten wij de werving er voor sluiten. Hoe lang kun nen wij op deze wijze blijven voortgaan Langzamerhand raken alle rassen ongewoon aan den strijd, dit is even waar ten opzichte van Russen en Duitschers als ten opzichte van inboorlingen uit Indië. Dit wijst er op, dat wij de indrukken van den oorlog, de herinne ringen daaraan, zóó levendig moeten houden, dat niets daarin voor komende, den soldaat verwondering zal baren. Wij hebben deze woorden van den majoor Tonnochy overgenomen, omdat wij ze ook ten opzichte van ons Indische leger moeten onder schrijven. Het bovenstaande diende als een waarschuwend woord ook onze legerautoriteiten en allen, die verantwoordelijkheid voor de oefening van den inlandschen soldaat dragen, steeds voor oogen te worden gehouden en naar wij vermeenen in nog veel grootere mate dan in Engelsch-Indië. Een groote schrede voorwaarts zou reeds dadelijk gedaan worden, indien de officieren er zich op gingen toeleggen meer de taal en daar door ook meer de gewoonten, de denkwijze, het karakter van den inlander te bestudeeren. In de eerste plaats moest meerdere kennis van het Maleisch, de taal die wij nu eenmaal den inlander als officieele taal hebben opgedrongen, van ieder officier geëischt worden, maar in de tweede plaats behoorde op alle denkbare wijzen de officier aangemoedigd te worden om

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 362