338
andere talen en daaronder hoofdzakelijk Javaansch en Soendaneesch
aan te leeren.
Een tweede zaak van ernstig belang is de kadervorming bij onzeinland-
sche troepen. Wij zouden die meer in handen van den compagnies
of korpscommandant willen laten.
In elke inlandsche kazerne treft men bepaalde personen aan, die hetzij
door eenig verschil in stand, hetzij door ouderdom of andere door den
inlander gewaardeerde eigenschappen, middelpunten vormen, waarom
heen de inlandsche soldaten zich scharen. Niet zelden kan men op
merken, dat een dergelijk persoon, al is hij slechts fuselier, meer over
wicht uitoefent dan de op de kaderschool gevormde korporaals of
sergeanten. Het komt zelfs voor, dat hij door een onderofficier in het
krRmR (hoog-javaansch) wordt aangesproken en in het ngoko (laag-
javaansch) antwoordt. Zoowel in de kazerne, als te velde zijn die
personen, voor een handig compagniescommandant van uiterst veel nut.
Zou het nu niet logischer en beter zijn onder deze personen de stof voor
kadervorming te zoeken. Practisch en des noods ook door eenige
schoolgeleerdheid zou dergelijk kader gemakkelijk verder voor zijn
taak geschikt zijn te maken.
Dit kader zou zeker een groote opvoedkundige kracht op den troep
kunnen uitoefenen, terwijl wij er van overtuigd zijn, dat deze wijze
van kadervorming er iets toe zou bijdragen om ook enkelen uit de
hoogere standen naar het leger te leiden.
Hoogst afkeuringswaardig eindelijk is de wijze waarop zoowel bij
exercitiën, als bij theoriën, hoofdzakelijk het kader, maar ook dikwijls
de officieren, den inlandschen soldaat zelfs op uiterst krenkende wijze
doen gevoelen, hoe laag zij hem schatten. Dit werkt in de hoogste
mate deprimeerend en kan niets anders te weeg brengen dan, dat de
de in hun oogen laag staande soldaat, zijn kleinheid gevoelt en daar
door nog kleiner wordt. Neen hef hem op, wijs hem op de goede
voorbeelden van anderen, houd hem zijn plichten voor oogen, kweek
korpsgeest en liefde voor zijn officieren bij hem aan, dan zult ge zeer
veel van hem gedaan krijgen. Het feit, dat de eene officier alles, de
andere nagenoeg niets van zijn troep kan gedaan krijgen, dat de
eene te velde lafheid niet kan verhinderen en de ander tot heldendaden
aanspoort, wordt zeker bij inlandsche troepen in veel grootere mate