341 Granaatkartetsvuur was trouwens hoofdzaak voor den mortier, doch de granaat had wellicht aanwending kunnen vinden als inschiet projectiel. Het hiervoren vermelde was oorzaak dat, behoudens de lichtko- gel, alleen de granaatkartets werd ingevoerd. Zooals bekend, was het er een met stalen bus, welke laatste bij het springen niet werd verbrijzeld; tevens ontwierp men 7 kardoes ladingen waarvan de grootste (No. 1) 0.120 Kg. de kleinste (No. 7) 0.030 Kg. buskruit No. 1 bevatte. Hoewel het in het algemeen aanbeveling verdient, geen ladingen te gebruiken, dan die welke het projectiel voldoende snelheid geven om raaklijn aan de baan te blijven immers dit is het hoofdbe ginsel der puntprojeetielen en daaraan ontleent het getrokken ge schut zijn groote trefkans voerde men toch de ladingen No. 5, 6 en 7 in, waarbij aan dien eisch niet werd voldaanbij de laatste twee was de instabiliteit zoo groot dat men in de kolom„Correctie voor de derivatie" der schootstafels voor die ladingen, daarmede rekening hield. Het projectiel ging nl. dwars op zijn baan staan, de kop naar rechts gekeerd, zoodat bij het springen de kogels rechts van het mikpunt terecht kwa menbij het voortgezette vuur moest dan het springpunt meer naar links gelegd worden, om de bundel kogels ter gewilde plaatse te krijgen. Moest een eenigszins smal doel onder vuur worden genomen, dan werd gedurende het inschieten geen uitwerking verkregen, terwijl de zijwaartsche verplaat sing van het spriDgpunt tengevolge kon hebben, dat de verdere waar neming der schoten zoo Diet ondoenlijk, dan toch zeer bemoeilijkt werd. Desniettemin moesten de kleine ladingen blijven bestaan, omdat als eisch was gesteld, levende doelen, zelfs op zeer korte afstanden, achter borstweringen te t reffen bij een invalshoek der G. K. van minstens 30°. Bij die kleine ladingen had de G. K. met stalen bus het voordeel (1) (1) Hierin en in den eisch om op zeer korte afstanden (zelfs tot 100 H.) levende doelen achter een borstwering te treffen bij een invalshoek der G. K. van 80° moet de verklaring gezocht worden van het feit, dat de gietijzeren G. K., zooals die in gebruik was bij de veld- en bergkanonnen, niet tot invoering kwam. Bij de kleinste ladingen beloofden de kogels der gietijzeren G. K. geen voldoende doorslagkracht, terwijl dan tevens bij hooge springpunten in sterk gekromde banen, noodig om de korte afstanden onder minstens 80° te bereiken, door de grootere uitwerkingsfeer van de gietijzeren G. K. een groot gedeelte van het voorterroin onveilig zou worden gemaakt, zelfs de bedienig gevaar zon loopen door terugkomende soherven getroffen te worden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 366