20
de Ministers van Koloniën en van Oorlog, o. m.„Willende vaststellen
de algemeene voorwaarden van overplaatsing van officieren van het
leger hier te lande bij dat in Oost-Indië, en nu en voor als dan
tevens regelen, de onderlinge verhouding der officieren van die legers,
met betrekking tot hunnen rang en anciënniteit, wanneer eventueel
eene vereeniging derzelve mogt worden tot stand gebragt."
„Gezien het Koninklijk besluit van den 8sten Augustus 1840,
N°. 99, betreffende de ontbinding van het korps koloniale zee-officieren
in Oost-Indië, en de inlijving van deszelfs personeel in het vaste korps
zee-officieren der Nederlandsche Marine
Art. 5 van dat besluit luidde o. m.: „Bij eene eventuele veree
niging van het leger in Oost-Indië met dat hier te lande, wordt de
onderlinge verhouding der officieren van de beide legers, met betrek
king tot hunnen rang en anciënniteit, nu en voor als dan vastge
steld zoo als die in der tijd bij de ontbinding van het korps koloniale
zee-officieren in Oost-Indië, en de inlijving van deszelfs personeel in het
vaste korps zee-officieren der Nederlandsche marine ten hunnen aanzien
is geregeld bij Koninklijk besluit van den S8ten Augustus 1840,
K°. 99."
Zoo luidt art. 24 der „Wet tot regeling van de bevordering, het
ontslag en het op pensioen stellen der militaire officieren bij de
landmacht" (Nederlandsch Staatsblad 1851, Nu. 128): „Wij behou
den ons voor, om in sommige gevallen officieren van het leger in
Oost- of Wëst-Indië bij het leger hier te lande over te plaatsen, enz."
In de Memorie van Toelichting op het wetsontwerp leest men van
dit artikel: „Zoolang het meermalen ter sprake gebracht denkbeeld
eener vereeniging van het leger in Oost-Indië met dat hier te lande,
niet tot verwezenlijking is gekomen, is de bepaling in dat artikel
vermeld noodzakelijk, ten einde de ondervinding en de krijgserva-
ring van de officieren van het koloniale leger ten nutte van den dienst
hier te lande te kunnen aanwenden, enz."
Bij de beraadslagingen in de Tweede Kamer der Staten-Generaal
in Juli 1869 over het wetsontwerp tot regeling van het onderwijs
aan de Koninklijke Militaire Academie hoorde men, dat eenige leden
s'erk gestemd waren „voor het wegnemen van eiken hinderpaal tegen
eene samensmelting der Nederlandsche en Koloniale krijgsmagt," doch