396
Is de merrie geheel onhandelbaar, zoo kan men een praam gebruiken,
doch moet deze wegnemen, zoodra de hengst in functie is getreden.
Is de merrie nu geheel gereed, dan wordt cle hengst eveneens aan
een trens of een kaptoom langzaam ter plaatse gebracht, zoodat hij
tijd heeft de merrie te zien.
De meeste hengsten springen en steigeren hevig bij het komen
uit den stal, hetgeen men met zachtheid trachte te verhinderen, ten
einde de krachten te sparen.
Wanneer de hengst gereed is en voldoende dicht achter de merrie,
laat men hem opspringen, terwijl het zeer wenschelijk is een helper
hem behulpzaam zij bij het inbrengen der penis, ten einde te voor
komen, dat deze op een verkeerde plaats worde ingebracht, hetwelk
zeer gevaarlijk kan zijn en ten slotte tot voorkoming van tijdverlies.
Is de hengst wat klein en onvoldoende sterk in zijn spronggewrich-
ten, zoo late men hem steunen door eenige helpers.
Is de coïtus afgeloopen, hetgeen merkbaar is aan een totale ont
spanning van alle deelen van den hengst, aan een zekere afmatting
en een trilling van den staart, zoo brenge men de merrie eenige
passen vooruit, ten einde den hengst in staat te stellen af te springen
zonder zich in zijne spronggewrichten te verheffen. Vervolgens wor
den de merrie de kluisters afgedaan en laat men haar een weinig
draven, ten einde samentrekking te voorkomen der onderbuikspieren
en der geslachtswerktuigen, daar ontlasting van urine ook ontlasting
ten gevolge zoude kunnen hebben van het zich in de scheede bevin
dende zaad. Men onthoude zich echter van allerlei volksmiddeltjes
als het slaan van de merrie, het begieten der achterhand met koud
water, enz. enz., daar deze totaal zonder eenig nut zijn.
Na afloop van het dekken moeten hengst en merrie weder in hun
boxen teruggebracht worden en de merrie aldaar minstens een uur
in volslagen kalmte en rust gelaten worden, daar dan eerst de eigen
lijke bevruchting plaats heeft.
DE DRACHTIGHEID.
De kenteekenen der drachtigheid gaan gewoonlijk de eerste vijf
maanden vrij wel ongemerkt voorbij. Evenwel mag men aannemen,
dat de merrie bevrucht is, wanneer de hengstigheid niet terugkeert'