400
De merrie is kort na het veulenen zeer gevoelig, zoodat men
haar voor koude, vochten insecten moet behoeden. Gedurende min
stens veertien dagen geve men haar op een goeden stal volkomen rust
Indien de merrie weigert het veulen te zoogen, zoo tracht men
haar met zachtheid hiertoe te brengen. Slaat of bijt zij haar veu
len, zoo moet men krassere maatregelen nemen.
Ten slotte zij nog medegedeeld, dat een miskraam bevorderd
wordt door koude, regen, wind, mist, overvloed dan wel gebrek
aan eten en slechte stalling, en veroorzaakt door slaan en schok
ken tegen en vallen op den buik, koliek, koud drinken, schrikken,
enz. enz.
HET ZUIGEN EN SPENEN.
Het zuigen kan geschieden door de moeder, door eene andere
merrie, dan wel op kunstmatige wijze.
Het zuigen duurt gemiddeld zes maanden, zelden korter, veelal
langer. Gedurende dit tijdsverloop moeten zoowel merrie als veulen
nauwkeurig verzorgd worden.
De moedermelk is voor het veulen voldoende gedurende 11/2 a 2
maanden, langer niet; zoodat men dan beginnen moet met haver (ga-
ba) bij te voeren. Een veulen, dat slechts moedermelk heeft gehad,
zal bij het spenen klein en weinig belovend zijnheeft het daaren
tegen graanvoeder bijgekregen, zoo zal het sterk, goed ontwikkeld
en veelbelovend zijn.
Verteren de veulens het graanvoeder goed, zoo geve men het hun
zooals het isin het tegenovergestelde geval moet het gestampt of
gemalen verstrekt worden.
Naarmate het veulen ouder wordt, kan men het langzamerhand
gras gaan geven. Wat het ration betreft, zoo geeft Vallon aan:
2 maanden oud zijnde 500 gram per dag; 3 maanden oud 1 K.
G. per dag en zoo iedere maand 1 /4 K. G. meer, tot het ration 3
K. G. bedraagt. Het voeren moot veelvuldig doch in geringe hoe
veelheid plaats hebben.
Zoodra het veulen sterk genoeg is de moeder buiten te volgen,
moet zulks bij gunstig weder geschieden. Frissche lucht en vrije
beweging zijn zeer noodzakelijk voor het veulen.