407 Geheel kan ik mjj vereenigen met de zienswijze van den Heer J.A. Petersen, neergeschreven in zijn hoogst interessant en zaakkun dig geschreven werk: „Pierde, Pferdezucht und Sport in Ost-Indièn", waarbij hij in overweging geeft, tot vooruitgang van genoemde ras sen, drie stoeterijen op te richten, voor elk ras één, elk in hun eigen terrein. Men koope voor deze stoeterijen de hoogste en schoonste te ver krijgen merries aan voor fokmerrie, terwijl men tot verfrissching van het bloed en vergrooting der taille de zuivere Woestijn-Arabier van niet te hooge taille als dekhengst kieze. De vooraf gekeurde hengstveulens van deze stoeterijen stelle men tegen hun vijfde jaar op Soemba, Celebes en in de Bataklanden ter beschikking van de bevolking, en de resultaten zullen zich niet lang laten wachten. Wil men zich slechts tevreden stellen met het fokken van een paardensoort, geschikt om aan de militaire eischen te voldoen, zoo kan men volstaan met in de Preanger eene tamme dan wel half wilde stoeterij op te richten, waarvan het fokmaterieel eerst vast gesteld kan worden, wanneer men zich een juiste voorstelling gemaakt heeft van het soort paarden, dat men wenscht te verkrijgen. Het bovengenoemd werk van den Heer Petersen zal voorzeker een richtsnoer kunnen zjjn bij de keuze van dit fokmaterieel. Het oprichten van hengsten-depóts, zooals boven beschreven werd, is ten slotte nog een zeer gewenscht middel tot verbetering en op leving van de paardenfokkerij. Sevang, September 1896 A. Posno. le Luit. der Cavalerie.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 432