78 niet om, evenals ik in het U toegestane onderhoud op 2 Januari 1896 deed, thans ook in het openbaar de getuigenis af te leggen, dat ik den inhoud van de door U gewraakte boekbeoordeeling ten volle voor mijne rekening neem. Ik voeg daarbij de voor een aan dachtig lezer trouwens geheel overbodige mededeeling, dat het daarin gezegde uitsluiteud op Atjeh betrekking had. Na jarenlange studie en uitvoerige gedachtenwisselingen met tot oordeelen bevoegde personen, kwam ik tot eene zelfde slotsom als die, welke in de meergenoemde recensie is neergelegd. Het daarin uitgesproken oordeel nopens het staatkundig en militair beleid welke beide gij wel de goedheid zult hebben voortaan niet naar uw believen te scheiden, maar volgens den zin en den geest der boek beoordeeling steeds met elkaar in verband te beschouwen houdt ook mijne innige overtuiging in. De uitkomsten, die wij na een bijna 23-jarigeu krijg hebben verkregen, acht ook ik geringzelfs zeer gering, en niet geëvenredigd aan de offers in bloed en geld, welke daarvoor zijn gebracht. De oorzaak daarvan wordt ook door mij onder meer daaraan ge weten, dat men met de leer der oorlogvoering meermalen geen rekening hield en gemeend heeft met het toepassen van stelsels te zullen kunnen bereiken, wat alleen door onderwerping te verkrijgen was. Van de ervaring, door de Franschen in Algiers opgedaan, is door onze politieke en militaire bewindhebbers geen partij getrokken. Ook daar heeft men verschillende stelsels beproefd, totdat Bugeaud's, op ondervinding steunende grondstelling„om een land te koloniseeren, moet men het eerst beheerschen"eindelijk wederom de juiste richting aanwees 5 eene richting, welke men behield ook toen deze maarschalk om redenen van politieken aard het veld had moeten ruimen. Nu ik toch over de oorlogvoering der Franschen in Algiers spreek, zij het mij vergund U er op te wijzen, hoe lichtvaardig gij ook ten dezen opzichte hebt geoordeeld. Moeilijk zijn er toch twee wijzen van koloniale oorlogvoering te bedenken, die minder goed met elkander te vergelijken zijn, dan juist die, welke door ons tegen Diepo Negoro is gevolgd, en die, welke de Franschen in Algiers in toepassing brachten. Hoe gij er toe komt deze beide aan elkander gelijk te stellen, is mij eerst recht een raadsel.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 95