79 Ik voeg daaraan nog toe, dat gij vermoedeljjk uit gemis aan voldoende bekendheid met deze beide oorlogen niet met die hoogst gewaagde stelling volstaat, maar daarop nog stoutweg de op geen enkel bewijs berustende bewering laat volgen, dat de Franschen ver moedelijk onze gedragsljjn tot voorbeeld hebben genomen bij de bevre diging (sic.) van Algiers. Werkelijk gij koestert wel wat veel geringschatting voor de bele zenheid van hen, welken gij Uwe pennevruchten ter lezing aanbiedt. Doch om tot de bewuste boekbeoordeeling terug te keeren, moet ik U eensdeels en wat U betreft tot mijn spijt, anderdeels voor zoover het mij aangaat tot mjjn genoegen verklaren, daarin nc aandachtige herlezing zelfs met den besten wil niets te hebben bespeurd, wat ook maar eenigszins zweemt naar „insinuaties'", naar schot schrifttaalnaar Bongegronde onheuschheid jegensof belachelijk maken van de Indische officieren"Integendeel! Op mijns inziens waardige wijze wordt met eenvoud en in weinige woorden de vinger op de wonde plek gelegd. Dat gij, waar sprake is van gemis aan veldheerstent, onmiddellij k alle veldheeren en die zjjn er geweest uit de Atjeh-geschiedenis schrapt, is niet mijne schuld en blijft geheel te Uwer verantwoording; doch ik veroorloof mij aan elk onbevooroordeeld man de vraag te stellen of niet eerder aan eene insinuatie te denken ware, waar gij het in 1811 geleurde met een uit Europa gezonden bevelhebber en met uit Europa gezonden officieren ter sprake brengt, wetende, dat er toenmaals geen korps Indische officieren bestond en er dus van eene antithese geen quaestie kan zijn. Daarbij zou ook nog de vraag kunnen rijzen, wie te voren die aanzienljjke bezittingen aan den evenaar verworven hadden? Doch ik zal u op dien weg der verdachtmaking niet volgen En wat nu de ongegrondheid van het uitgesproken oordeel aan gaat, zoo is mij nimmer en allerminst bij ons onderhoud op 2 Jauuari jl. gebleken, dat Uwe kennis van de Atjeh-geschiedenis en van het geen voor eene offensieve oorlogvoering van eenige beteekenis aldaar, evenals elders in de tropen, wordt vereischt, zóó boven allen twijfel verheven is, dat gij het woord ongegrondslechts hebt neer ie schrijven om daarmede tevens een betoog te leveren. Dat met het in de meergenoemde boekbeoordeeling gestelde een

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 96