80 -
blaam op het Indische leger als zoodanig geworpen zou zijn, zooals
mede door u is beweerd, bestrijd ik evenzeer. Zoo iets zou ik
als Nederlandsch officier en als Hoofdredacteur in de kolommen van
De Militaire Spectator niet dulden. De militaire deugden van
dat leger schat ik zoo hoog, dat ik het mij tot een eer zou rekenen
er toe te behoorenmaar hoe groot de bewondering ook zij, waarmede
ik voor het Indische leger vervuld ben en hoezeer ik het altijd
met liefde in mijn hart gesloten heb, zoo kan ik niet blind zijn voor
de onvoldoendheid en de gebreken van zijne organisatie, die beide
het voor offensieve operatiën, als door den recensent werden bedoeld,
volmaakt ongeschikt doen zijn.
Ware voorts en dit zij u tot slot gezegd een ervaren, bere
deneerd en onbevooroordeeld man tegenover mij als Hoofdredacteur
in het strijdperk getreden, dan zou ik wellicht genegen zijn geweest,
om desvereischt ook de bewijzen te leveren voor mijne instemming
met de veroordeeling van het tot dusverre op Atjeh gevoerde poli
tieke en militaire beleid. Tegenover U schijnt mij dit evenwel
tamelijk onvruchtbaar toe, zoolang gij niet zult hebben getoond
dit onderwerp meester te zijn en bovendien blijken zult hebben
gegeven over meer bezadigdheid, maar bovenal over meer objectiviteit
te beschikken.
Het spijt mij, dat ik verplicht ben geworden het vorenstaande
dat den korten inhoud vormt van het meergenoemde, met u gevoerde
onderhoud nu ook in het openbaar tot u te zeggen; gij hebt dit
echter aan u zeiven en aan uwe ondoordachte handelwijze te danken.
Met gevoelens van verschuldigde achting heb ik de eer te zijn
De Hoofdredacteur van de Militaire Spectator
G. J. C. A. Pop.