EEN HULPMIDDEL BIJ DE THEORETISCHE SCHIET
OEFENINGEN DER ARTILLERIE.
(Slot.)
Granaatkartetsvuur.
Dit vuur is veel samengestelder van aard dan het granaatvuur,
en uit den aard der zaak is het dan ook minder gemakkelijk na te
bootsen. Wij betwijfelen zelfs of het mogelijk is er eene wiskundig
juiste voorstelling van te geven. Volstrekt noodig is dit echter ook
niet; kan men eene benaderde voorstelling geven, die meer met de
werkelijkheid overeenkomt, dan die, welke uit de waarnemingen op
het proefveld wordt afgeleid, die altoos met vrij groote fouten zijn
behept, dan is dit alleszins voldoende. Wij nemen in het navolgende
aan, dat men de banen der projectielen, voor zooverre zulks het
gedeelte betreft, waarin springpunten kunnen voorkomen, als rechte
lijnen mag beschouweneene veronderstelling, die te weinig van de
waarheid afwijkt om groote fouten te veroorzaken en waarvan bij
de meeste ballistische berekeningen, een trouw gebruik wordt gemaakt.
Wij merken hierbij alleen nog op, dat deze veronderstelling stilzwij
gend nog eene tweede in zich sluit, namelijk, dat de zwaartekracht
opgeheven is en dat dus de projectielen zich over dat gedeelte
der baan met eene nagenoeg eenparige of liever constante snelheid
voortbewegen. Het een volgt direct uit het ander.
Alvorens tot de behandeling van dit vuur over te gaan, dienen
wij eerst nog eene andere aangelegenheid te behandelen, namelijk
de quaestie van de spreiding der springpunten. Hieromtrent heer-
schen niet overal even juiste begrippen, en het is mede daarom, dat
wij van deze gelegenheid gebruik maken onze inzichten dienaangaande
te ontwikkelen.
Zij aangenomen, dat in fig. Ill, O het gemiddeld springpunt en
AA. de gemiddelde baan voorstelt en dat BB. en CC. de uiterste
Dl. II, 1896. 12