195
Land- en Zeemacht in Nederlandsch-Indië gemachtigd werd van het
tegen den beklaagde gewezen vonnis, in het belang van de Hooge
Overheid, te provoceeren aan de Hove, te bekwamer tijd heeft gediend
van eisch in appel
O dat den beklaagde thans geappelleerde, bij introductieve klacht
dd. 9 December 1894, opgemaakt door den lsten Luitenant der infanterie
van de l6te compagnie van het subsistentenkader te Batavia B. is te
laste gelegd, dat hij na zich op 7 Juli 1888 te Harderwijk voor
zes jaren voor het Nederlandsch-Indische Leger vrijwillig verbonden
te hebben, in Januari 1893 van Semarang, waar hij bij het 5e bataljon
infanterie als fuselier diende, is gedeserteerd; dat hij zich eerst naar
Soerabaja en vervolgens naar Singapore, Shanghai, de Zuidkust van
Afrika, Ceylon, New-York en enkele andere steden van Noord-Amerika,
Bremerhaven, Antwerpen, Amsterdam, Rotterdam en Harderwijk heeft
begeven, in welke laatstgenoemde plaats hij zich weder vrijwillig
heeft gemeld;
O. dat uit het naar aanleiding dezer klacht gehouden gerechtelijk
onderzoek is gebleken, dat de thans geappelleerde op 26 of 27 Fe
bruari 1893 uit zjjn garnizoen, zi|ude Semarang, is gedeserteerd;
dat hij derhalve ingevolge de bepaling van art. 143 der Rechtsple
ging bij de Landmacht te dier zake had behooren te recht te staan
voor den krijgsraad te Magelang en de krijgsraad te Weltevreden
onbevoegd was zijne zaak aan zich te trekken
dat derhalve, met vernietiging van het vonnis van den krijgsraad
te Weltevreden dd 26 Januari 1894 in zake den thans geappelleerde
gewezen, genoemde krijgsraad alsnog onbevoegd behoort te worden
verklaard van de onderwerpelijke zaak kennis te nemen en deze behoort
te worden verwezen naar den bevoegden rechter, zijnde de krijgsraad
te Magelang;
Gelet op de boven aangehaalde wetsbepaling zoomede op de art.
50 en 58 van 's Hofs Provisioneele Instructie;
Rechtdoende:
In naam en van wege de Koningin
Ontvangt het appel.
Vernietigt het vonnis, waarvan appel.
Verklaart den krijgsraad te Weltevreden onbevoegd kennis te