221
diging in zich bevat, wederkeerig hetzelfde te doen. Ik antwoord
hierop, dat, wat ik als adat gewettigd achtte, nimmer onaangename
gevolgen hebben zal, terwijl omtrent het andere punt de meeningen
niet algemeen dezelfde zijn en er bovendien uit een oogpunt van
discipline wel wat tegen valt te zeggen. Het laatste is dus, zoo het
al een adat is, een verkeerde adat, en deze dient uitgeroeid te worden
Yele officieren zijn van meening, dat de beide luitenantsrangen
eigenlijk slechts een rang zijn, daar beide cathegorieën van offilieren
denzelfden dienst verrichten. Is het laatste slechts gedeeltelijk waar,
tegen het eerste moet ik opmerken, dat indien slechts in naam rangs-
verschil bestaat, deze halfslachtige toestand zoo spoedig mogelijk een
einde behoort te nemen, daar juist dat halfslachtige oorzaak kan
zijn en soms ook is van eene slechte verstandhouding. Men heff)
dus de bevordering tot lste luitenant op, dan wel men lare het
verschil helder uitkomen. Ik voor mij ben tegen het eerste middel
1° omdat het te langen tijd in eenzelfden rang blij ven geestdoodend
werkt vooial op jonge officieren, als luitenants in den regel zijn.
2° omdat het verschil in leeftijd en ondervinding tusschen de oudste en
de jongste luitenants te groot zou worden en er onwillekeurig toch eene
afscheiding zou plaats grijpen en bovendien de verkeerde toestand, die
ik hierboven heb trachten te schetsen, zou blijven voortbestaan.
Nadrukkelijk moet ik er op wijzen, dat alles wat ik gezegd heb
alleen van toepassing is op den omgaDg met elkander buiten dienst.
In dienst zou het tutoyeeren zooveel mogelijk moeten vermeden
worden, althans in tegenwoordigheid van minderen. In de gelederen
zou m. i. het tutoyeeren ten strengste moeten worden verboden.
Waar een kapitein tot een luitenant zegt: „Jansen, ga jij met
je peloton die hoogte bezetten." en tot een sergeant: „Pieterse, ver
sterk met ja groep den voortroep" en tot een paar fuseliers„Jacobs
en Hendriks, jelui vormt het verbindingsrot" daar gaat voor den
minderen militair veel van het gevoel, dat de officiren een stand
vormen, die boven den hunnen verheven is, verloren.
En hiermede besluit ik mjjne beschouwingen, vreezende reeds te
te veel van het geduld en de aandacht van de lezers te hebben
gevorderd. Ferdinand.