UIT DE OUDE DOOS.
Dezer dagen werden ons, door een oud-Indisch officier, die, het
zij tusschen haakjes gezegd, in het jaar 1849 wegens volbrachten
diensttijd het leger verliet en thans ten jare 1896 nog dagelijks
opgeruimd en wel de Sociëteit bezoekt, enkele oude documenten
ter lezing afgestaan, welke lectuur ons aanleiding geeft, een en ander
mede te deelen omtrent de exercitiescholen, de legersterkte en de
militaire ordonnantiën van die dagen.
Zullen uit die mededeelingen de thans in het Indisch leger dienende
officieren ontwaren, dat het„ lain doeloe, lain sekarangook voor
onze armee geldt, ter andere zijde valt er een weinig voor hen uit
te leeren, onder welke conditiën alzoo hun grootvaders in de tropen
dienden.
Een lijvig exercitiereglement van circa 600 octavo bladzijden groot,
schreef voor, hoe de infanterie zich opstellen en bewegen moest.
De infanterie van het leger in Nederland had datzélfde reglement
en commissien dus, om overeenstemming te brengen tusschen de
exercitiereglementen in het moederland en die in de koloniën, waren
destijds onbekend.
Bij besluit van Z. K. H. den Souvereinen Vorst, in dato 29 De
cember 1814, No. 15, was het aan slechts ééne boekdrukkersfirma,
de gebroeders van Cleef, zoomede hunne erven of rechtverkrijgenden,
vergund, het exercitiereglement te doen drukken, terwijl vijftien
jaren later, bij besluit van 10 October 1829, No. 83, Zijne Majesteit
de Koning het departement van oorlog er nog eens aan herinnerde,
dat de gebroeders van Cleef volkomen in het genot van dit hun
octrooi moesten worden gelaten.
De opstellings- en bewegingsvormen en de daartoe te doene com-