296
niet anders dan met groote ingenomenheid ook het Ilde deel begroeten.
De taak, die wij ons voorgenomen hebben, om ook dit deel aan een
bespreking te onderwerpen, is, na hetgeen onze voorganger over het
eerste deel gezegd heeft, eenvoudig geworden.
Met hem gelooven wij, dat het werk van den overste Hooyer voor de
aanstaande officieren van het Indische leger, een goede en aangenaam
geschreven handleiding zal zijn, een handleiding die bovendien, voorna
melijk ook door de daarin voorkomende opgaven van geraadpleegde
bronnen, den leeraren voor het geven van onderwijs hoogst welkom zal zijn.
Dat het in het algemeen ook verdient ter hand te worden genomen
door een ieder, die zich op de beoefening der Indische krijgsgeschiedenis
wenscht toe te leggen, moeten wij, na kennisneming van dit tweede deel,
eveneens onderschrijven.
Met den vorigen recensent gaan wij echter niet geheel mede, waar deze
hieraan toevoegt „tot het verkrijgen van een algemeen overzicht". Neen,
de overste Hooyer heeft veel meer gegeven dan een algemeen overzicht.
Doch, zie hier juist onze grief tegen zijn arbeid. Terecht zal men ons
misschien voorhouden: „Effen is kwaad treffen". Werkelijk het is niet
gemakkelijk bij beschrijvingen als de hier geleverde de juiste grens voor
volledigheid te treffen. Toch vermeenen wij, dat over het algemeen de
studie, die hier voor ons ligt voor de beide bovengenoemde doeleinden
te uitgebreid, voor verdere diepergaande bestudeering onzer krijgsge
schiedenis niet volledig genoeg is.
Een hier en daar minder gedetailleerde beschrijving, met een meer
volledige opgave, niet der geraadpleegdedoch der bestaande bronnen, zou,
naar het ons voorkomt, nog beter aan haar doel beantwoord hebben.
Door een dergelijke wijze van bewerking zou deze krijgsgeschiedenis ook
voor de leerlingen der Hoogere Krijgsschool een onmisbaar werk geworden
zijn. Intusschen twijfelen wij er niet aan, dat ook thans velen onder
hen het met vrucht ter hand zullen nemen.
Bij een tweede uitgave, waarvan de behoefte hoogst waarschijnlijk
spoedig gevoeld zal worden, zouden wij den schrijver gaarne in overweging
geven den tekst eenigszins om te werken, zóódanig dat de algemeene
beschrijving een weinig verkort wordt. De vele zeer wetenswaardige meer
gedetailleerde feitenbeschrijvingen waren dan met een kleiner letter als
afzonderlijke toelichtende alineas op te nemen.
Wij hopen, dat overste Hooyer ons deze opmerkingen niet ten kwade
zal duiden. In de eerste plaats bedenke hij, dat „la critique est aisée, mais
l'art est difficile". In de tweede plaats verklaren wij nogmaals, dat
hoewel onze opvatting omtrent de wensehelijkheid van in een werk als
het beschouwde, meerdere of mindere uitgebreidheid te betrachten met de
zijne verschilt, de geleverde arbeid, naar onze meening, op een waardige wijze