NOG EENS BUNDELVUUR EN GEZELSCHAPSREKENING. Naar aanleiding van HIII's repliek op mijn opstelBundelvuur en Gezelschapsrekening, (No. 9 en 6 van dezen jaargang) zal het mij aangenaam wezen te mogen dienen van dupliek. Met het eerste gedeelte van Hill's beweren, blz. 222224, ga ik geheel mee. Toen ik de vraag stelde: „Waarom vangt nu de eene sectie meer treffers op dan de andere, terwijl zij onder gelijke omstandigheden door gelijke afdeelingen onder vuur worden genomen? beging ik de fout, over het hoofd te zien, wat HIII in zijn antwoord op die vraag duidelijk en klaar heeft neergelegd. Yoor de opmer king, of liever, voor de verbetering, aan HIII mijn dank. Dat bedoelde fout door mij begaan werd, was daaraan toe te schrij ven, dat ik te veel het zwaartepunt wenschte te leggen op het tweede gedeelte van het opschrift van mijn opstel; dat ik in het bijzonder wenschte te wijzen op een misrekening, die, 't was mij gebleken, door meer dan éen bij eene eenvoudige percents berekening gemaakt werd, en die, het blijkt me nu, ook door HIII gemaakt wordt. Zeker! Geeft een afdeeling eenige salvo's met een trefkans van 20 en eenige salvo's met een trefkans van 300, en, weet men niet, hoeveel van beide salvo's gegeven zijn dan zal men, als gemiddelde trefkans, 20 -4- 30 aannemen 25°/0; dezelfde uitkomst dus, die ook door HIII, maar langs een omweg gevonden wordt, door het gemiddelde te nemen van het maximum en minimum totaal trefferprocent hetgeen op hetzelfde neerkomt. Immers verkrijgt men, volgens de laatste berekening, bij 5 salvo's: 1 X 20 -f- 4 X 80 4X20+ 1 X30\. 9_ 5 5 5X20 5X30 .„20X30 6 2 u

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 388