HIPPISCHE ETABLISSEMENTEN.
Deze kan men hoofdzakelijk in 3 soorten verdeelen en wel
a. Stoeterijen, h. Heng sten-Depots, c. Standplaatsen van inge
schreven dekhengsten (stamboekhengsten).
Door stoeterijen verstaat men inrichtingen waarin men hengsten,
merriën en hunne veulens onderhoudt, met het oog op de voortplanting.
Worden de paarden in een stoeterij geheel aan hun eigen lot
overgelaten, zoowel wat voortplanting als voeding betreft, zoo noemt
men zulks een wilde stoeterij.
Worden de paarden gedurende een gedeelte van het jaar door
tusschenkomst van den mensch verzorgd en gevoed, zoo noemt men
zulks een halfwilde stoeterij.
Ten slotte onderscheidt men tamme stoeterijen waarin de paarden
voortleven en zich voortplanten, geheel onder toezicht van den mensch.
In de wilde stoeterijen leven de hengsten, merriën en veulens dus
geheel onder elkander, in uitgestrekte niet bewoonde terreinen, zonder
dat hunne eigenaars zich om hen bekommerenzij zijn natuurlijk
blootgesteld aan alle afwisselingen van het weder, terwijl bij de
voortplanting, wat de keuze der merriën betreft, zich alleen het recht
van den sterkste bij de hengsten doet gelden.
De paarden dezer soort stoeterijen zijn sober, gehard en onver
moeid; daartegenover staat echter, dat zij inden regel onhandelbaar
en moeilijk af te richten zijn, geen hooge taille bereiken en vaak
met ondeugden en gebreken behept zijn, welke hen niet zouden aan
kleven bij een oordeelkundige paring.
De paarden der halfwilde stoeterijen worden slechts gedurende het
gunstige jaargetijde geheel aan hun lot overgelatentegen het slechte
jaargetijde worden zij in stallen onder gebracht waar zij beschutting
en voedsel vinden. Thans worden zij gezift en alle hengsten uitge
sloten, welke geene schoone afstammelingen beloven, tengevolge