134
O. dat de beklaagde, thans appellant, te bekwamer tijd van het
tegen hem gewezen vonnis is gekomen in hooger beroep.
O. dat de krijgsraad te recht, op de gronden en bewijsmiddelen
in het vonnis vermeld, als wettig en overtuigend bewezen heeft aan
genomen, dat de beklaagde, thans appellant, op 1 Februari 1894
des avonds omstreeks 8* ure, in de chambrée te Lambaroe, bij ge
legenheid eener tusschen hen ontstane woordenwisseling, den Eu-
ropeeschen fuselier H. K. moedwillig met zijn kapmes een slag heeft
toegebracht, tengevolge waarvan deze in den nek werd verwond
O. dat de krijgsraad te recht ten gunste van den thans appellant
verzachtende omstandigheden aangenomen, doch het door hem mis-
drevene niet naar behooren omschreven heeft;
O. toch dat de omstandigheid, dat de toegebrachte verwonding
eene ziekte of onbekwaamheid tot persoonlijken arbeid van meer dan
twintig dagen tengevolge heeft gehad, den thans appellant noch bij
introductieve klacht ten laste gelegd, noch gedurende den loop van
het onderzoek is voorgehouden en ook niet door eene nadere ver
klaring van den behandelenden geneesheer is bevestigd geworden;
O. dat 's krijgsraads vonnis mitsdien te dien opzichte behoort te
worden verbeterd
O. dat de den thans appellant opgelegde straf echter in eene juiste
verhouding staat tot de zwaarte der door hem gepleegde strafbare
handeling
O. dat 's krijgsraads vonnis mitsdien te dien opzichte behoort te
worden bekrachtigd
Gelet op de in het vonnis aangehaalde wetsbepalingen, op art.
226 van het Wetboek van Strafrecht voor Europeanen zoomede op
de artikelen 50 en 58 van 's Hofs Provisioneele Instructie
Rechtdoende
In naam en van wege de Koningin
Ontvangt het appèl.
Verbetert het vonnis, waarvan appèl.
Verklaart den beklaagde, thans appellant, schuldig aan: „het
moedwillig toebrengen van eene kwetsuur, geene ziekte of "on
bekwaamheid tot persoonlijken arbeid van meer dan twintig dagen
tengevolge gehad hebbende, onder verzachtende omstandigheden."