135
Bekrachtigt overigens het vonnis.
Verwijst den thans appellant nog in de kosten en misen der justitie
mitsgaders in die van den processe, in appèl gevallen.
II. Het Hoog-Militair-Gerechts hof van Nederlandsch-hidië.
(Zitting van 13 April 1894).
Gezien het vonnis van eenen daartoe benoemden Krijgsraad te
Bandjermaain tegen den in hoofde dezer genoemden beklaagde ge
wezen op 10 en uitgesproken op 13 Februari 1894, waarbij hij is
schuldig verklaard aan „feitelijke insubordinatie, onder verzachtende
omstandigheden" en overzulks veroordeeld tot de straf van militaire
detentie voor den tijd van één jaar, met verwijzing voorts in de
kosten en misen der justitie, zoomede in die van den processe;
Gelezen den namens den appellant op 14 Maart 1894 gedienden
eisch in appel, waarbij wordt geconcludeerd tot vernietiging of correctie
van het hierboven gemeld vonnis van den krijgsraad te Bandjermaain
of tot andere;
Nog gelezen de door den geappelleerde R. O. op 20 Maart 1894
gediende schriftuur van antwoord in appèl, waarbjj wordt geconclu
deerd, dat het Hof het vonnis met de stukken den krijgsraad zal
terugzenden met aanschrijving om ook recht te doen op het eerste
punt van aanklacht, met veroordeeling van den Lande in de kosten
Gezien de verdere stukken van den processe, zoo ter eerste instantie
als in appèl gediend
O. dat de beklaagde, thans appellant, te bekwamer tijd van het
tegen hem gewezen vonnis is gekomen in hooger beroep;
O. dat den beklaagde, thans appellant, bij introductieve klacht van
22 December 1893, opgemaakt door den plaatselijk Militairen Com
mandant te Bandjermasin, den Majoor der Infanterie J F. B, is ten
laste gelegd, dat hij op 10 December 1893, toen hij wegens het
plegen van baldadigheden door een patrouille zou worden gearresteerd
le zich tegen de patrouille, die van de hoofdwacht was afgezon
den, heeft verzet en een man van die patrouille bij den nek gegrepen
heeft
2e het kapmes, dat hem ontnomen was, heeft weten machtig te